Oasis dus. Stelletje straatschoffies dat zich uit de diepten van Manchesters onderbuik naar boven werkte. Elkaar het bloed onder de nagels uitpestende broertjes die uitgroeien tot supersterren en hun ruzies tot tabloidvoer verheven zagen. Het is het soort shit waar dromen van gemaakt worden. Spreekt Supersonic daarmee de waarheid? Maakt het uit? Dit is rock-‘n-roll en dat leeft van verhalen. Dit is een goed verhaal.
En toch veegt Noel Gallagher de grootste legende rond Oasis genereus van tafel in de documentaire die Mat Whitecross (The Road to Guantanamo, Sex and Drugs and Rock and Roll) rond de eerste jaren van de band maakte. “Neen, ik ben niet het repetitiehok van Liams bandje binnengestapt met de boodschap ‘buig voor mijn genie, ik maak jullie miljonairs.” Grinnikt zijn broer: “het was eerder kruipen op handen en voeten, en ik: ’tuurlijk mag je meedoen, mijn zoon’. Ik moet ergens nog een foto van dat moment hebben.” Een opname van The Rain – dat pre-Noel Oasis – laat horen dat er toen inderdaad al een competente band stond die de toenmalige Madchestersound in de vingers had.
De echte waarheid was echter simpel: twee broers die elkaar uit het oog verloren – de één thuis, de ander op tour als no-good roadie van Inspiral Carpets – en bij de hereniging ontdekken dat ze allebei een liefde voor muziek hadden. Waarbij de een mee ging spelen in het bandje van de ander, en plots een geweldige songschrijver bleek. Je kunt het zo niet scripten, de weekendfilm zou te melig worden.
Supersonic blijft lang stilstaan bij die eerste fase, toen Oasis niets was, maar koppig bleef doorgaan. “Achttien maanden, twee jaar, zijn we aan het toeren geweest en niemand schreef over ons. Zelfs niet dat we rommel maakten, gewoon niets. Maar we bleven spelen.” Whitecross laat het vooraf gaan door een cocky citaat uit dezelfde periode: “Om af te zijn van Phil Collins en Sting met hun McDonalds muziek moeten we ze uit de hitparade rammen. Als Phil Collins’ hoofd tegen het einde van dit decennium nier in mijn frigo ligt heb ik gefaald.” Liam of Noel; de mond was toen nog even groot.
Wat Nadien Gebeurde is bekend: Oasis speelt in Glasgow, Alan McGee van het iconische Creation Records is aanwezig en tekent hen zo goed als meteen. Het verhaal neemt een gierende start. Plots gaat het snel, en moeder Peggy, die haar zonen alleen heeft opgevoed, ziet het allemaal maar zorgelijk aan. Maar uiteindelijk is de opwinding van die eerste keer “Supersonic” live op televisie die overheerst. Wat een sound had Oasis! En daarover wordt ook een boekje opengedaan.
Het vroege Oasis op plaat vatten lukte immers maar niet, dat hoor je ook aan de tapes van de een eerste opnamesessie. Op de klassieke manier opgenomen bleef van de opwinding niets meer overeind. Het is lachen hoe dat “You gotta make it happen” van een flauw “Cigarettes & Alcohol” wordt afgesneden door Mark Coyle: “It was definitely not happening.” Hij kan het weten, want hij mixte de groep live en was zo verantwoordelijk voor die alles verschroeiende livepower. Het zou ook McGeen gaan dagen, en Coyle zal zijn hand in de klank van dat ondertussen klassieke Definitely Maybe hebben.
Supersonic vertelt weinig dat nog niet geweten is, daarvoor is het verhaal te afgekloven. De twee broers die elkaar nodig hebben, maar net daarom alles laten ontsporen in een machtsstrijd; je ziet het voor je ogen wanneer ze op de grond van de kleedkamer verbeten armworstelen, want tegen je broer geef je niet op. De oudste Gallagher als gesloten oester? “Noel toont zijn emoties niet. Tenzij je hem achter glas steekt en er een microfoon voor zet. In een studio”, snuift diezelfde Coyle. En toch: als het in Supersonic al eens openhartig wordt, dan het moment dat Noel het heeft over de losse handjes van zijn vader. Daar hebben we hem nog niet vaak over weten praten, net als over die avond in Dublin dat Gallagher Senior in opdracht van een tabloid opnieuw contact met zijn zonen probeerde te zoeken.
De rock-‘n-rollexcessen, de ruzies kunnen ook niet ontbreken: er zijn beelden van een optreden in Los Angeles’ The Whisky-A-Go-Go tijdens die eerste Amerikaanse tournee. “Hij gooide een tamboerijn naar me! Uit de maat!” blaast Noel woest. “Wees blij dat ik de drummer niet was”, pest de andere terug. En je zit terug bij dat citaat van Liam in de openingcredits: “Oasis was als een Ferrari: bloedmooi, rijdt lekker, en vliegt af en toe uit de bocht als je te hard gaat.” Het spoor van lijken – onmachtige drummers die genadeloos worden afgedankt, ingestorte bassisten wiens zenuwcrisis weggelachen wordt – groeit ondertussen aan, maar wordt op schouderophalen wordt onthaald. Wie zijn dromen gerealiseerd ziet worden, laat zich niet ophouden door zo’n futiliteiten, zeker geen prille twintiger die het succes geroken heeft.
Uiteindelijk zal alles leiden tot de grootse optredens in Knebworth, het culminatiepunt van twee knettergekke jaren. “Het voelde meer als het einde van iets dan als het begin van iets”, zegt Noel in de film. “We should have disappeared in smoke, maar ik wilde verder, zo zit ik in elkaar. Ik wilde meer.” En daarom bleef Oasis nog dertien jaar middelmatige platen maken, terwijl het moment hen almaar meer uit handen gleed. Maar daar gaat Supersonic niet meer over. De eindcredits zijn gerold terwijl het voorspelbare “The Masterplan” weerklonk. “Wegen de good times op tegen de slechte?”, vraagt Liam zich nog af, om meteen te antwoorden. “Fucking honderd procent. Ik ben blij met wat is gebeurd.” Goed voor hem, maar echt revelerend kun je deze twee uur niet noemen. Hoogstens onderhoudende nostalgie die zelfs verbazend weinig opwinding weet los te maken.
Supersonic wordt morgen, dinsdag 18 oktober, vertoond in Kinepolis. Info & tickets: www.kinepolis.be