Vorig jaar werd Philippe van Cauteren aangesteld als curator van het Nationaal Paviljoen van Irak voor de 56ste Biënnale van Venetië. De artistiek directeur van het S.M.A.K. selecteerde vijf hedendaagse Iraakse kunstenaars die tegen een achtergrond van oorlog en geweld werk creëren. Het resultaat was een confronterende expo in het zestiende-eeuwse palazzo Ca’ Dandolo langs het Canal Grande en genoot lovende kritieken. Een jaar later komt de tentoonstelling thuis in het Gentse kunstmuseum.
Meer dan ooit verdient de stem van de kunstenaar de aandacht. Al tientallen jaren bepaalt een politieke strijd het beeld van Irak en wordt de (artistieke) vrijheid ingeperkt. De omstandigheden verhinderen, net als de negatie van Irak op de internationale kunstscène, de ontwikkeling van de Iraakse kunst. Met Invisible Beauty wil Philippe van Cauteren een einde maken aan de noodgedwongen onzichtbaarheid van Iraakse kunstenaars. In het bijzijn van Tamara Chalabi, de voorzitster van The Ruya Foundation for Contemporary Art in Iraq, bezocht hij in 2014 de leef- en werkplekken van actuele kunstenaars uit Irak en de diaspora. De curator bood uiteindelijk vijf kunstenaars – Haider Jabbar (°1986), Akam Shex Hadi (°1985), Rabab Ghazoul (°1970), Salam Atta Sabri (°1953) en Latif Al Ani (°1932) – de kans om hun ‘verborgen schatten’ aan een internationaal publiek te tonen. De keuze voor artiesten van uiteenlopende leeftijden maakt dat de museale vertaling van de Biënnale-presentatie een emotionele weerspiegeling van de Iraakse geschiedenis vormt.
De modernisering van Irak aan het begin van de jaren vijftig van de vorige eeuw vormt een belangrijk hoofdstuk in het verhaal van Irak. Faisal II, de laatste koning van Irak, poogde Baghdad in een bruisende wereldstad te transformeren. Hij haalde een droomteam van toonaangevende Amerikaanse en Europese architecten zoals Frank Lloyd Wright, Walter Gropius en Le Corbusier naar de hoofdstad en lanceerde ambitieuze plannen voor een stad van de toekomst. De moord op de koning, na de staatsgreep in ’58, maakte echter een einde aan deze utopische opleving. De Iraakse aspiraties werden verbroken en de Westerse dromen werden slechts deels of geheel niet verwerkelijkt. Sindsdien werd het land geleid door militaire leiders die een totalitair regime vestigden. Het dictatoriale bewind onder Saddam Hoessein bepaalde sinds 1979 een kwart eeuw lang het doen en het laten van de Iraakse burgers. De oorlog tussen Irak en Iran in 1980, ingezet door de nieuwe president, betekende het begin van een jarenlange strijd waarbij het ene conflict het andere opvolgde. De Golfoorlog van 1990, het economisch embargo, de Amerikaanse invasie in 2003, de Sektarische oorlog en de wreedheden van de terreurorganisatie IS veranderden het eens zo welvarende Irak in een premoderne en instabiele staat.
De gevolgen voor kunst en cultuur zijn niet te onderschatten. De systematische vernieling van het culturele erfgoed door IS tast het collectief geheugen van het land grondig aan. Recent werden onder andere de eeuwenoude historische sites in Hatra, Nimrud en Nineve, die de historische identiteit van het Iraakse volk vertegenwoordigen, bestormt en verwoest. Eerder, in 2003 en 2005, werden de zalen van het National Museum of Iraq en het Museum of Modern Art in Bagdad geplunderd. Dit heeft, samen met de minieme bescherming en de beperkte conservatiemogelijkheden, tot gevolg dat vandaag de dag maar een beperkt aantal zalen voor het publiek opengesteld worden.
Net als de rijke geschiedenis van Irak wordt ook de actuele kunst al jaren buitenspel gezet en overschaduwd door de nadruk op politiek en oorlog. De verlamming die de kunstenaars onder de dreiging van Saddam Hoessein voelden en de jarenlange culturele isolatie hebben een grote impact op de Iraakse kunstscène. Na 1958 kwam kunst volledig onder controle van de staat en werd elke artistieke uiting een vorm van propaganda. Dit heeft tot gevolg dat het merendeel van de huidige Iraakse kunst uit clichés bestaat. De afgebeelde inspiratieloze scènes staan volledig los van wat er momenteel in het land gaande is. Toch groeit het inzicht bij hedendaagse kunstenaars dat ze met hun werk een positie kunnen kiezen en maatschappelijke problemen bespreekbaar kunnen maken. De geselecteerde kunstenaars verwijzen in hun werk naar de huidige politieke toestand en vertellen over het leven in een gehavende samenleving.
De werken zijn tentoongesteld in vier zalen op de benedenverdieping van het museum. In de eerste zaal toont Latif Al Ani zijn vroegste documentaire-werk. Een collectie zwart-witfoto’s tonen een trots Irak in opbouw en brengen Al Ani’s reizen naar Libanon, Egypte, Duitsland en de VS in beeld. Met een brede blik legde de fotograaf de diversiteit van zijn land vast: een koppel toeristen luistert naar een man die een traditioneel instrument bespeelt, een actrice poseert voor een archeologische site, … De beelden geven de kijker inzicht in de samensmelting van eeuwenoude tradities en vernieuwende tendensen die de periode van 1950 kenmerkt. Het is echter een archief van een verloren wereld, want de voorstelling staat in schril contrast met de beelden die we vandaag van Irak te zien krijgen. De fotograaf keert met pijn in het hart terug naar zijn herinneringen: “De foto’s zijn het bewijs dat deze schoonheid realiteit was. Door wat er in Irak gebeurt, bestaat schoonheid voor mij vandaag enkel nog in mijn verbeelding.”
Een gelijkaardig verhaal vinden we terug bij Salam Atta Sabri, wiens tekeningen zij aan zij over de vier muren van een tweede tentoonstellingszaal gepresenteerd zijn. De afbrokkelende kunsteninfrastructuur in zijn land raakt de voormalige directeur van het Museum of Modern Art diep. Hij overweldigt de kijker via intieme ‘brieven’, die een overvloed aan emoties losmaken. Harde rasters, felle kleurvlakken, een hoekig schriftuur, naïeve vormen en wervelende lijnen vullen elke centimeter van het papier. Het is een uiting van de chaos die zijn land en zijn gedachten inpalmt en van een zoektocht naar orde. Door terug te vechten met potlood en papier stuurt de kunstenaar een waardevolle boodschap de wereld in.
Rabab Ghazoul toont de video-installatie “It’s a long way back”, waarbij drie monitoren achter mekaar opgesteld staan. Het vertrekpunt van dit werk is het Chilcot-onderzoek, een openbaar onderzoek naar de rol van het Verenigd Koninkrijk in de Irakoorlog in 2003. Het onderzoek startte in 2009, maar het vrijgeven van cruciale delen uit het rapport – waaronder de publicatie van conversaties tussen de Britse oud-premier Tony Blair en de toenmalige Amerikaanse president George W. Bush – werd tot begin juli van dit jaar door de Britse regering uitgesteld. De installatie in het S.MA.K. ontrafelt het verhoor van Tony Blair door de onderzoekscommissie in 2010 tot op de vezel. Ghazoul vroeg willekeurige Britse burgers Blairs woorden letterlijk te herhalen, zijn mimiek tijdens de video-opname te imiteren en Blairs woorden en handelingen van commentaar te voorzien. De kunstenares vormt het verhoor om tot een opvoering en wijst op de constructie van politieke structuren. Daarnaast laat Ghazoul het woord aan de anonieme burger en creëert ze een inventaris van nieuwe getuigenissen over de Iraakse oorlog.
In de laatste zaal werden de werken van leeftijdsgenoten Akam Shex Hadi en Haider Jabbar opgesteld. Shex Hadi toont vier reeksen van telkens zeven foto’s, waaruit zijn bezorgdheid over de vluchtelingencrisis spreekt. Elke reeks vertegenwoordigt een andere geloofsgemeenschap: Jezidi’s, Kobani’s, Kakai’s en Christenen. De geportretteerden, gefotografeerd in een vluchtelingenkamp, zijn telkens door een zwarte strook stof omsloten of omgrensd. Dit terugkerende symbool doet denken aan een slang of een strop en verwijst naar de verstikkende eigenschappen van de IS-groepering. Ondanks de verschillen op cultureel en religieus gebied bevinden de individuen zich in dezelfde situatie. Door hen op eenzelfde manier te fotograferen wijst Shex Hadi op de onderlinge verbondenheid tussen de vluchtelingen.
Haider Jabber put uit zijn eigen traumatische ervaringen met ISIS. Met directe penseelstreken en donkere toetsen aquarelleert de kunstenaar de hoofden van anonieme slachtoffers. De beelden choqueren, maar houden ieders blik vast. Het zijn persoonlijke registraties van een universeel conflict, die een ongemakkelijk evenwicht tussen lijden, wanhoop en ontroerende expressiviteit weten te bereiken.
Met Invisible Beauty brengt het S.M.A.K. een authentiek verhaal over Irak. Daar waar de westerse media eenzijdige berichten over het land en zijn inwoners verspreiden, vragen de vijf Iraakse kunstenaars op een solide manier aandacht voor de toestand van hun land. De beeldende getuigenissen zijn doordrongen van een geloof in de mogelijkheden van een artistieke visie. Het is hoopvol dat het S.M.A.K. deze kunstenaars een platform aanbiedt en dit politiek statement in de kijker plaatst om zo een internationale dialoog over de toekomst van Irak te bereiken.
Invisible Beauty | Paviljoen van Irak loopt nog tot 4 september 2016 in het S.M.A.K. in Gent.