Benieuwd hoe we er binnen een decennium (of twee) op zullen terugkijken, maar nu voelt het alleszins aan alsof de wereld van de jazz steeds meer uit z’n evenwicht gebracht wordt. De oude formules worden, willen of niet, steeds nadrukkelijker naar de achtergrond geschoven, terwijl het intussen helemaal niet duidelijk is wat er precies gaande is qua vernieuwing. Komt die van links of rechts? Is het duurzaam of vluchtig? Jazz staat op een kruispunt met veel richtingen, opties die uitnodigend staan te knipogen, inclusief op hun kop gezette industrieën, modellen en nieuwe kruisbestuivingen die staan te trappelen om ook wat aandacht te krijgen. Het leidt tot een van de meest onsamenhangende, maar misschien ook wel intrigerende Middelheim-affiches in jaren. Dat gaat voor sommigen ongetwijfeld leiden tot een paar ferme teleurstellingen, maar we sluiten een revelatie of twee ook niet uit.
Want geef nu toe: Patti Smith of Ludovico Einaudi op een jazzfestival? Wat moet je daarmee? Is dat de ultieme knieval voor de commercie, of past het, zoals de festivalorganisatie lijkt te impliceren, in een veranderde manier van beleven en verbinden, die nu meer doorslaggevende argumenten geworden zijn dan een eeuw jazzgeschiedenis? Figuren als Jamie Cullum of Paolo Conte, voor heel wat liefhebbers van old school jazz niet de moeite, of verwaterde popversies van een authentieke kunst, stonden — los van het uiteindelijke resultaat — nog te spelen met wortels, of minstens één been in de jazz. Dat is heel wat anders bij de publiekstrekker van Dag 1, Ludovico Einaudi. Hij behoort tot de koplopers van een resem componisten die zich laten inspireren door het minimalisme, gemakshalve gegroepeerd worden onder de noemer van de neoklassiek, en op handen gedragen worden door zelfverklaarde meerwaardezoekers met een zwak voor gestileerde esthetiek en melancholie. Klinkt allemaal mooi, maar is het jazz volgens één van de vele definities? Of is die vraag überhaupt nog relevant?
En is het wel een risico, dat over de muurtjes lonken, als vorige experimenten hebben bewezen dat het loont, dat het volk op de been brengt (en op die manier misschien wel een nieuw publiek kan betekenen voor de jazz van vandaag)? Als je er tegenover kan stellen dat die geest van de jazz, die honger naar vernieuwing, de persoonlijke bijdrage aan de expressie van het moment, verder kan leven in het werk van een nieuwe generatie muzikanten? We vingen slechts flarden op van wat er zich op de eerste festivaldag afspeelde op de Club Stage, die gevuld werd met vertegenwoordigers van het granvat-collectief onder leiding van de broers Stijn en Bert Cools, maar je kon je niet van de indruk ontdoen dat er iets gebeurde, ook toen ze daar met z’n 18(!) een slow motion geluidsmassa boetseerden die meer gemeen had met een versmachtende dronetrip dan een heupwiegende vingerknip. Jazz, we zijn het er vaak over eens wat het niet is, maar wat is het dan wel?
Wat duidelijk is, is dat het steeds verleidelijker wordt (of nodig is?) om jazz niet zomaar te beschouwen als een tijdsgebonden verschijnsel, een stijl, een gecodificeerd geheel, maar een mentaal iets, een attitude. Bij punk denken velen nog altijd aan piekhaar en veiligheidsspelden, maar ook daar waren er volop vernieuwers voor wie de geest — het besef dat je overal mee weg kon geraken, zolang het maar van jezelf kwam — primeerde. Het lijkt er alleszins op dat jazz als state of mind nog altijd leeft, misschien meer dan we beseffen. Het gaat niet makkelijk worden, want muzikanten, labels, media én publiek zitten vaak op een verschillend denkspoor en koesteren soms andere verwachtingen en ambities, maar er leeft weer iets. Nu ja, meestal toch.
Vrijdag 12 augustus
De Luxemburgse vibrafonist Pascal Schumacher kreeg de eer om het festival te openen op een dag die vaagweg in het teken van het minimalisme stond. Ook bij Schumacher staat een zekere esthetiek van de transparantie en cohesie vaak centraal. Sinds hij een goed decennium geleden bescheiden furore maakte met zijn kwartet met Jef Neve, Christophe Devisscher en Teun Verbruggen, zoekt hij frequent de zone op tussen etherisch getinte jazz en pop, met hier en daar een orkestraal aanvoelende passage of een streep zorgvuldig opgebouwde bombast. Hij stond er nu om zijn in 2015 verschenen Left Tokyo Right voor te stellen, een album waarop hij zijn liefde voor Japan en de Japanse cultuur in de verf zette. Hij had daarvoor zijn huidige kwartet mee, maar ook de gastmuzikanten die het album kleurden. Het leidde tot een concert dat niets wilde bruuskeren.
Daar is Schumacher dan ook niet naar op zoek. Hij kent perfect de plaats die zijn vibrafoon inneemt en zet die in het spectrum netjes in het midden tussen het melodieuze van de piano en het percussieve element van de drums. Daardoor stond de homogeniteit centraal, net als de hypnose, die zowel in eigen (“Decoy”, “Wabi-Sabi”) als in andermans composities (Sakamoto’s “Merry Christmas, Mr. Lawrence”, Nascimento’s “Lilia”, een duet van Schumacher met fluitspeler Magic Malik) vooral zorgde voor een evenwichtige luisteroefening. Het klonk daarbij allemaal erg mooi, en er werd ook nadrukkelijk gezocht naar coherentie en elegante flair (meest succesvol misschien door pianist Franz von Chossy), maar voor een artiest die zich laat inspireren door de schoonheid van de imperfectie, klonk dit misschien iets te wollig, iets te veilig, om boven zichzelf uit te groeien.
Het Poolse Marcin Wasilewski Trio speelt intussen al 23 jaar samen in die bezetting. En dat is echt wel opmerkelijk in een tijd waarin echte working bands een zeldzaamheid beginnen te worden. In die tijd heeft het Trio zich ontpopt tot een erg solide formatie, die zowel in triobezetting als ten dienste van anderen (met Tomasz Stanko als belangrijkste en meest bekende broodheer) een ijzersterke reputatie heeft opgebouwd, met het enthousiast onthaalde Spark Of Life (ECM) als voorlopige bekroning. Het was ook uit dat album dat de band het gros van zijn materiaal putte. De goede verstaander wist dan ook meteen dat hij getrakteerd zou worden op een potje conventionele pianojazz uit de Eicher-stal: gestroomlijnd, lyrisch, breedvoerig maar daarom niet bombastisch, veeleer homogeen.
Het Trio ging rustig van start, misschien wat té ontspannen, want de actie leek vooral te komen van Wasilewski zelf, terwijl Slawomir Kurkiewicz (bas) en Michal Miskiewicz (drums) vooral bezig leken met het stapvoets metselen van een poreuze, impressionistische muur. Dat de band naadloos op elkaar ingespeeld is, werd eigenlijk pas duidelijk zodra er een extra adrenaline-injectie aan te pas kwam. De linkerhand ging iets krachtiger denderen op de piano, de smoel van Wasilewski werd nog expressiever en gaandeweg werd het volledige klavier aangesproken. Toch was dit maar van tijdelijke duur, want het werd duidelijk dat de muzikanten het liefst rondhangen in een zone tussen de uitersten, waar eigen materiaal en interpretaties van anderen (The Police, Herbie Hancock) deel gingen uitmaken van een lang verhaal. We zijn er nog niet helemaal uit of dat een troef of een gebrek is, maar geven hen het voordeel van de twijfel: bij momenten leverde het immers erg fraaie muziek op.
Gingen de Polen toch wel een niveau hoger spelen dan Schumacher & co., dan werd door de artist in residence van 2016 nog een tandje bijgestoken. Trompettist Avishai Cohen is de laatste jaren bezig aan een gestage opmars en eigenlijk wordt snel duidelijk waarom. De man kan je bezwaarlijk afschilderen als een vernieuwer (dat is ook niet zijn voornaamste bekommernis), maar hij kent z’n geschiedenis en, vooral, hij slaagt erin om in een stilaan kapotgespeelde stijl en traditie toch een eigen geluid te vinden. Cohen is bovenal een integer artiest voor wie een carrière een persoonlijk verhaal is. Sessiewerk, daar haalt hij z’n neus niet voor op, maar op zijn eigen albums heeft hij een duidelijke visie voor ogen. Laatste wapenfeit om dat te onderstrepen was verwerkingsplaat Into The Silence (nog maar eens ECM).
Die vijfdelige suite kwam hij nu ook voorstellen, zij het in gewijzigde vorm en binnen een muzikale omkadering waarmee hij eerst nog eens zijn historische besef wilde benadrukken. Cohen, die in een interview eerder die dag duidelijk geen alliantie met een hedendaagse trompettist wilde toegeven, slaagt er in om subtiel flarden oude jazz te laten doorklinken in zijn volle sound en frasering, die plots heel anders gaat klinken zodra hij gebruik maakt van een demper. Dan is de klassieke Miles nooit veraf. Snel werd ook duidelijk dat er in dit concert veel meer kleur zat dan bij de Polen. Nasheet Waits, al jarenlang een van de boeiendste drummers van de jazz (zowel in de traditionele als experimentele flank), liet zich opnieuw gelden als een geïnspireerd, empathisch en genereus anker, maar er waren ook volop momenten weggelegd voor bassist Barak Mori en pianist Yonathan Avishai, die net als de leider zochten naar de juiste noot, eerder dan machtsvertoon. Het concert kende even een dip en had wel een opkikker kunnen gebruiken in de finale, maar er werd gespeeld met een gecontroleerde intensiteit die een stuk dieper sneed dan wat zou volgen.
Pianist, componist en ijsschotsactivist Ludovico Einaudi is uitgegroeid tot een publiekstrekker, een Naam. Dat werd ons in sneltempo duidelijk in aanloop naar zijn concert. Het vervelende geroezemoes tijdens het concert van Cohen kwam duidelijk ook van zijn ongeduldige fans, want zodra de hysterische kreten tijdens de aankondiging van Lies Steppe weggeëbd waren, baadde de tent ineens in een gewijde stilte die we niet meer hoorden sinds enkele passages van festivalpeter Toots Thielemans. En zelfs die speelde dat geen anderhalf uur voor mekaar. Het publiek hing aan Einaudi’s vingertoppen als was hij een halfgod, terwijl hij hen trakteerde op een set filmische perfectie. Het was muziek om je klok op gelijk te zetten, muziek die perfect in elkaar gestoken werd, muziek die laag per laag op- en afgebouwd werd, met een ritmisch elementje hier en een mineurakkoordje daar. En er kwamen niet alleen waaiende strijkers aan te pas, maar ook duimpiano, zingende zaag en nog een resem ongebruikelijke instrumenten, die allemaal bijdroegen aan het behaaglijke dekentje dat je om de schouders gedrapeerd kreeg.
En daar knelt het schoentje. Je mag deze muziek sowieso niet beoordelen aan de hand van criteria voor jazz. Spontaniteit, improvisatie, iets unieks viel hier niet te beleven. Hier werd muziek uitgevoerd zoals die uitgevoerd moest worden. Tot daar geen probleem. Dat gebeurde keurig en professioneel, maar die muziek was helaas ook steriel en monotoon. Alsof alleman een half pakje Dafalgan Forte ingeslikt had. En had je het eerste kwartier nog wel de moed om mee te gaan in dat verhaal, om zelf plaatjes te verzinnen bij die erin gehamerde weemoed, dan werd daarna snel duidelijk dat Einaudi’s muziek vooral façade is. Buitenkant. Fancy design. Maar ook: vaselinegladde, op de grootst gemene deler mikkende zwijmelbeleving. Droefgeestige mooiigheid zonder pijn, zonder poëzie, zonder randjes, met bitter weinig diepgang en zelden een verrassing. Krokodillentranen. Een enkele ademstoot van Cohen voelde oprechter, echter, persoonlijker en meer geëngageerd aan dan anderhalf uur Einaudi. Het werd uitgevoerd met een griezelige perfectie, inclusief dramatische lichtshow en wufte handgebaren, maar dat veranderde niets aan de ware aard van het beestje: sentimentele muzak in een modieus jasje.
(gp)