Sommige bands slagen er niet in door te breken en Wye Oak is de laatste jaren zo’n band gebleken. In hun geval is dat zeker doodjammer te noemen.
Waar de eerste twee platen van Wye Oak, het duo Jenn Wasner en Andy Stack, If Children en The Knot, nog een zoektocht naar een eigen geluid waren, vonden én perfectioneerden ze dat meteen op het onvolprezen Civilian. Die plaat uit 2011 staat er vijf jaar later nog steeds als een huis, en de positieve media-aandacht stapelde zich op. De groep brak echter nooit uit het bescheiden indiecircuit, iets waar stadsgenoten Beach House bijvoorbeeld wel in slaagden.
En daarna was er voor de groep het dilemma: verdergaan op het geluid van Civilian en toch proberen die grote doorbraak te forceren, of iets anders doen? Het werd dat laatste, met het meer synth-gerichte Shriek, dat wel wat fans de wenkbrauwen deed fronsen. Toch had ook deze plaat heel wat kwaliteiten, ook al haalde ze (net) niet het hoge niveau van haar voorganger.
En nu is er dus een nieuw album, Tween. Nu ja, nieuw is het album niet helemaal: het bestaat uit materiaal uit de periode 2011-2014, dus rond en tussen de vorige twee platen. Ze keren zo ietwat terug naar de periode van Civilian, en pikken op die manier misschien wat afgehaakte fans terug op. Toch is dat niet helemaal het volledige verhaal. De groep zelf heeft het ook niet graag over terugkijken of een verzameling b-kantjes, maar spreekt over “a step sideways in time”. Als u nu een tikkeltje argwanend wordt: dat was bij ons ook het geval. Maar Tween voelt inderdaad ook exact zo aan: niet als een verzameling restafval dat snel nog even op de markt gegooid is, maar wel als een album dat bovenal af is, een coherent geheel vormt (hoe lang is het geleden dat u dát nog van wat in sé een outtakeplaat is, kon zeggen?) en ook een paar van hun beste songs bevat. Je hoort dat er hard aan Tween gewerkt is, de nummers zijn af en ze staan er.
“Out Of Nowhere” is in ieder geval de perfecte opener: slepend en zich langzaam voortbewegend. Daarna volgt “If You Should See”, waarin die breed uitgesmeerde gitaarakkoorden van Civilian in volle glorie terugkeren. Hier hoor je meteen waarom de afwezigheid van gitaren op Shriek soms zo’n knagend gevoel gaf: niet zozeer omdat Wasner geen goede melodieën kan verzinnen op bas of synth, of omdat het gebruik van synthesizer nog altijd wat verraad is aan de gitaarindiegilde. Wél omdat de gitaar heel duidelijk het instrument is waarmee Wasner het best haar gevoelens naar muziek weet te vertalen. Haar gitaarklanken duwen je als het ware recht op de kern van wat de band wil vertellen.
Dat hoor je misschien nog het best op een nummer als “Trigger Finger”, een hoogtepunt op de plaat. Een zachtjes struikelende gitaarlijn die langzaam vager wordt, golft en kraakt, daarboven Wasners ijle stem (die meer in het algemeen de songs nog naar een hoger niveau brengt). Een briljante spanningsboog die onder de huid kruipt, waarbij je niet weet of ze zal knappen of barsten. je kan je alleen laten meedrijven. Kippenvel. Zie ook: de luie gitaarlijn in “No Dreaming” die toch spannend blijft door een aantal scheve uithalen en de dynamiek die de groep zo in de song weet te stoppen.
Andere songs voelen dan weer aan als een synthese tussen gitaar en synthesizer. “Esther” bijvoorbeeld, dat ook balanceert tussen ingehouden en krachtig, in combinatie met het hoge gezang van Wasner. Net als in “On Luxury” hoor je hier al synths, maar de songs zijn veel minder lichtvoetig en open dan die op Shriek. Dat geldt echter niet voor de wat atypische afsluiter “Watching The Waiting”, dat wel al de spontane speelsheid van die plaat in zich draagt.Tween toont zo ook duidelijk de evolutie die zat tussen Civilian en Shriek. Maar de plaat staat zeker genoeg op zichzelf en biedt genoeg kwaliteit om de status van interessant tijdsdocument te overstijgen. En nu snel die écht nieuwe plaat graag!