“41 shots” echoot het over de wei, terwijl Jake Clemons met geheven handen stokstil staat. “It ain’t no secret my friend you can get killed just for living in your American skin”, gaat het verder. En in een week waarin alweer twee Afro-Amerikanen het slachtoffer werden van politiegeweld, moet Bruce Springsteen daar verder geen commentaar bij voegen om zo politiek te worden als maar kan. Het is een sterk moment, maar een uitzondering vanavond. Op de tweede TW Classicpassage van The Boss overheerste de luim, en het spelplezier.
Want zo ging het ook op The River, die plaat uit 1980 die op deze tour uitgebreid gevierd wordt. Springsteen had eindelijk de onverkwikkelijke ruzie met manager Mike Appel achter zich kunnen laten, met Darkness On The Edge Of Town zijn thematiek gevonden, er hing vreugde en lente in de lucht. Wat volgde, waren liedjes over meisjes en auto’s, over meisjes in auto’s. Met een setlist die duchtig naar die episode teruggrijpt, een avond die “Eindelijk zomer” schreeuwt met de opluchting van een gedetineerde die na jaren opnieuw het zonlicht op de huid voelt, is dit de lichtste Bruce die we in jaren zagen. De beste ook? Toe maar: misschien zelfs dat.
Dit was misschien wel het meest Bruce-igste concert dat we Bruce zagen geven. “Prove it all night”, gaat het in de opener, en dat is wat The Boss en zijn almachtige E-Street Band de komende drie uur zullen doen. Was zijn vorige passage er één met een teveel aan obscure toegiften aan fans op de eerste rij en geëerde rock-‘n-rolliconen, dan krijgen we vandaag een set die vooral die legendarische Radio Donnaslogan eer aan doet: The Fun, The Hits. “No Surrender”, bijvoorbeeld, of “Darkness On The Edge Of Town”, waarbij een erg aanwezige “Professor” Roy Bittan achter zijn witte piano prominent uitgelicht wordt. En bijna helemaal achteraan: het trio “Badlands”, “Born In The U.S.A.”, “Born To Run”.
Tussenin? Het beste, en echt wel alleen het beste uit vier decennia Bossbestaan. Dansen op “You Can Look (But You Better Not Touch)”, bleiten met “The River”, het pakkendste kortverhaal ooit. Swingen op de sax van “The Ties That Bind” en “Sherry Darling”. Het is genieten van Miami “breedste grijns ter wereld” Steve, wanneer hij neus aan neus met zijn werkgever komt zingen, maar het is vooral Clemons — slechts een fractie verder van die microfoon verwijderd — die opvalt. Binnengehaald om zijn te vroeg ontvallen nonkel Clarence “Big Man” Clemons te vervangen, is hij meer en meer zijn own man geworen, en dus is er geen blazerssectie meer nodig. Net als vroeger is één reus opnieuw genoeg om het getoeter voor zijn rekening te nemen. En dat die dan ‘maar’ het levenslicht zag in het jaar dat ook The River dat deed, is bijzaak. Bruce heeft hem in zijn armen gesloten, en u ook, zo bleek toen hij meegetroond werd naar dat kleine podium halverwege de massa.
Er zijn de obligate verzoekbordjes die Bruce op zijn vele uitstapjes tussen het publiek verzamelt. Of “Thunder Road” er anders echt niet bij was geweest? Kom nou. Prachtversie overigens, maar we zijn die ene vrouw die om “Cover Me” vroeg dankbaarder. Fijn om dat nog eens te horen. In “Waiting On A Sunny Day” mag een piepjonge fan de microfoon even overnemen. Haar dag gemaakt, de onze kon al niet meer stuk.
Met “Hungry Heart” barst een soort biedmarkt los om op het podium te raken. Kudos voor de man die zijn vrouw wegschenkt in ruil voor een gesigneerd album — Bruce weet duidelijk niet goed wat met het geschenk te doen — maar het zijn de twee schattigaards wiens moeder hen een gitaar heeft beloofd die de show stelen. Je ziet hen denken “zijn dat dan twéé gitaren, nu, ma?”. Ambiance.
Amusement, is het. Entertainment. Er is al genoeg ellende in de wereld, en dus moeten we daar vanavond vooral niet over doorlullen. “Death To My Hometown”, met zijn sneren richting “robber barons” passeert dus bijna kwansuis in wat niet de beste versie ooit is; die crisis moet maar voor zichzelf zorgen, wij trekken ons op uit de miserie. Eerst aan een “The Promised Land” dat vandaag een hoogtepunt is, later aan de ultieme troostsong “The Rising”; een “We shall overcome” dat niet “someday” maar nu, heute, maintenant, beterschap belooft. En zo is dit optreden opnieuw wat elk concert van Bruce Springsteen is; een hoogmis van hoop en troost, een feest van het leven. Iets wat een mens eigenlijk elk jaar nodig heeft.
Een laatste cover — nog eens dat opzwepende “Shout” van The Isley Brothers, een laatste fanrequest (“Bobby Jean” is de gelukkige). En dan, helemaal aan het gaatje, nog een laatste groet: “If I Should Fall Behind”. Solo, zoals het héél lang geleden ooit begon, toen Springsteen nog “de volgende Bob Dylan” was. Een plaat later schreef iemand “I saw rock and roll future and its name is Bruce Springsteen”. De toekomst is vandaag, en zijn woorden galmen nog steeds na. In een jaar waarin we Bowie en Prince verloren hangt één vraag zwaar in de lucht: hoe gaan we ooit zonder deze Boss kunnen?