Don’t judge a book by its cover, luidt het gezegde. Dat geldt natuurlijk ook voor albums, in dit geval. Wat langs de buitenkant iets heeft van een feestelijke plaat van een kleurrijke Jamie Lidell-figuur, is in werkelijkheid een heel ander beestje, dat echter ook meer dan één gedaante vertoont.
Van Hemmen is een uit Nijmegen afkomstige drummer die voor de decenniumwisseling naar New York trok en er sindsdien gebleven is. In een creatieve scene die overloopt van de muzikanten heeft hij er z’n draai gevonden en speelt hij op gezette tijden samen met heel wat andere kleppers van de vrije improvisatie en experimentele muziek. Dat terwijl hij aan deze kant van de Atlantische Oceaan vooral bekend is als ritmisch anker van het kwartet Narcissus, dat ooit opgericht werd door Robin Verheyen, Harmen Fraanje, Clemens van der Feen en Van Hemmen, en waarin Fraanje voor het tweede album vervangen werd door Jozef Dumoulin. Maar dit debuut als leider is nog heel wat anders.
Van Hemmen geeft aan beïnvloed te zijn door componisten als Feldman en Ives (waar ook een compositie naar vernoemd wordt), maar er is net zozeer sprake van de romantische traditie, minimalisme, avant-garde en moderne klassiek. Het hele album lijkt dan ook een ongrijpbare evenwichtsoefening, waarbij Van Hemmen en een paar kompanen nagaan hoe gecomponeerd materiaal de relatie aangaat met momenten van improvisatie, terwijl de inventiviteit daar niet eens ophoudt, want Van Hemmen maakt spaarzaam gebruik van field recordings, overdubs en poëzie, al zijn dat elementen die gaandeweg pas aan het licht komen.
Opener “Drums Of Days I” tekent meteen voor een erg kaal geluid, waarin meerdere verrassingen te rapen zijn. Zo speelt Todd Neufeld akoestische gitaar, wat in deze context toch eerder zeldzaam is. In combinatie met het spel van bassist Eivind Opsvik (o.m. bekend van de prachtige Overseas-reeks) krijgt het haast iets van een rigide, Oosters ritualisme, en wordt het nog eens gecomponeerd met Van Hemmens pianospel, dat al net zozeer draait rond ruimte en nazinderende resonanties. Het samenspel klinkt niet zozeer stug, maar wel ernstig, op het randje van het strenge, zeker zolang Opsvik de strijkstok hanteert, waardoor het volgende stuk dan ook als een verrassing komt.
In het compacte “Morsel!” hoor je immers een fluitende Van Hemmen, wiens melodie gevolgd wordt door gast Tony Malaby. Wat aanvankelijk iets had van een droge start, wordt plots tussen haakjes gezet. Op het album zijn zo nog een paar korte stukjes te vinden, van rond de of minder dan twee minuten, die vooral het geïmproviseerde belichten. In “Sensitive Chaos I-III”, samen goed voor amper zes minuten, heeft het iets van een reeks muzikale penseeltrekken of arceringen, met Van Hemmens percussie die minstens even grillig, abstract en textuurgericht klinkt als het spel van Neufeld en Opsvik. “Vorpmi Tsal” klinkt wat energieker en gestroomlijnder, al zijn de Spaans getinte loopjes van Neufeld daar wel opmerkelijk.
Voor de wat langere stukken “Drums Of Days II” en “Ives” wordt teruggekeerd naar de aanpak van de opener, al valt op dat Van Hemmen telkens de piano na een tijd inruilt voor het drumstel. Scharnierstuk en hoogtepunt van het album is “Aching Arches”, waarin de leider werkt met field recordings, poëzie (van Eliot Cardinaux) die via verschillende lagen op elkaar wordt voorgedragen, maar ook volop momenten waarin het afgemeten spel lijkt te twijfelen tussen ritualisme of romantiek, een spreidstand die met prikkelend en vanzelfsprekend gemak uitgevoerd wordt.
Dat is misschien ook een van de meest in het oog springende kwaliteiten van Drums Of Days: het album nestelt zich in een traditie die ver weg blijft van de wereld van het speelse, de groove, de vingerknip en het energieke instinct, maar tegelijkertijd wel een spontaniteit en frisheid wist te bewaren die een eenvoudig label met verrassende structuren, schijnbewegingen en fijnzinnige interactie weet te ontwijken. Geen grootse, pompeuze statements of goedkope effecten dus, maar wel een verrassend persoonlijk parcours om te ontdekken.