Probeer wat achtergrondinformatie over bassist Otto Lindholm te vinden, en je blijft vermoedelijk op je honger zitten. De man is in Brussel gebaseerd, wordt steevast omschreven als een drone-artiest en zou ook elektronische muziek produceren, maar de rest van zijn bestaan is onduidelijk. En dat maakt het dan weer extra intrigerend, omdat zijn debuutalbum zo’n knap werkstuk geworden is.
Na Kevin Verwijmeren met zijn Those Glorious Heights is het Gentse tweespan Icarus Records & Vynilla Vinyl terug met werk van een soloartiest, maar terwijl Verwijmeren resoluut in de hoek van de elektronische muziek te situeren valt, vertrekt Lindholm vanuit een van de grootste en meest fysieke instrumenten die er zijn: de contrabas. Die brengt hij samen met een hoop analoge elektronica, of beter gezegd: dat laatste beschouwt hij als een extensie van de bas, een middel om het bereik van zijn creatie aanzienlijk uit te breiden.
Op zijn debuut (opnieuw een bijzonder fraaie vinyleditie van het label) krijgt dat vorm in drie instrumentale stukken die deze elektroakoestische uitwisseling elk op een heel andere manier benaderen. Snel wordt ook duidelijk dat Lindholm afdoen als een klassiek drone-artiest een wat foute voorstelling is, omdat de manipulatie daar veel te ingrijpend voor is. Terwijl een artiest als Innerwoud, die een tijd geleden ook al een mooi debuut uitbracht dat flirtte met neoklassiek minimalisme en kamermuziek, bleef de focus daar op de uitvergrote klankkwaliteiten van de bas, die zeer spaarzaam bewerkt werden.
Lindholm hanteert een andere tactiek, waarin een veel grotere rol weggelegd is voor manipulatie. Het zeventien minuten durende “Nilindigo” start zo vanuit een basdrone waarin de lagen rustig kunnen resoneren, maar het ontstijgt al snel het rigide minimalisme, schuift op naar een wereld van meeslepende melancholie die eigenlijk meer gemeen heeft met de mijmerende, filmische vignetten van een Julia Kent dan met een brommende en duistere pelgrimstocht. Gaandeweg komt er wel meer reliëf in de stroom, met staccato-elementen en gaat de balans geleidelijk overhellen naar het elektronische. De uithalen met de strijkstok gaan haast als een surrogaatbeat fungeren, wat een toegenomen dramatische spanning creëert. Of toch tot de omgekeerde beweging, de ontmanteling, zich opnieuw inzet en de naakte bas opnieuw naar de voorgrond treedt.
In “Caïman” komt de akoestische klank al sneller in de onderdrukking, zorgt een slepend motief voor een processietocht met een ongemakkelijke, wat donkere sfeer. Het geritsel, de manipulaties en de exotisch getinte strijkstokpartijen die daaruit opduiken stuwen het naar eclectischer oorden, en heel even klinkt het alsof die van Secret Chiefs 3 plots in een wereld van minimalistische filmmuziek belanden. Ook hier lost de manipulatie gestaag op, zodat de bas uiteindelijk weer verweesd achterblijft. Tot slot duikt het kortere slotstuk “Isophare” in een wereld van neoklassieke onzekerheid, met een komen en gaan van verrassende en desoriënterende onwereldse klanken, van onderhuids gebrom tot springende en zingende strijkstokaanrakingen.
De indruk die bij het beluisteren van deze vrij compacte plaat het langst nazindert is er een van gedoseerde variatie. Lindholm spreidt een imposante controle tentoon (de stukken werden in één ruk gespeeld en opgenomen,zonder een hoop postproductioneel knip- en plakwerk) en haalt eigenaardige en intrigerende klanken uit de bas. Daardoor zou je het vooral eens live willen zien, maar het album bevat ook meer dan genoeg cohesie en organische ontwikkeling om rustig in de zetel te blijven hangen terwijl de rijke, maar nergens overvolle muziek de verbeelding volop inspireert. Een erg fijne plaat.
Het album verscheen in een gelimiteerde vinyloplage van 220 handgenummerde exemplaren, met fotografie van Jeroen De Wandel (Icarus) en zeefdruk door Marijke Loozen.