Begin over Diamanda Galás en snel duiken er cartooneske vergelijkingen op: de koningin van Onderland uit Jommeke, Morticia uit The Addams Family, etc. Het is nu eenmaal een verleidelijke manier om extreme artiesten hun plaats te geven. Een kleine vier decennia na haar debuut en 34 jaar na haar eerste album The Litanies Of Satan (van een start gesproken), is deze grande dame nog altijd een figuur die je in een uur tijd alle hoeken van de kamer laat zien.
Met haar lange zwarte gewaden, extreme make-up en nog extremere vocale bereik (een stuk of vijf octaven), is Galás de helleveeg die van beyond the realm of death de verdoemenis bezingt. Dat doet ze aan de hand van vaak geëngageerde albums en duistere concerten die steevast uitgroeien tot theatrale duivelsuitdrijvingen, met de zangeres die soms zo intens haar songs beleeft dat het resultaat vaak om van te huiveren is. Of het nu gaat om oude Duitse of Franse poëzie, chansons, blues, Griekse volksmuziek of country: het krijgt allemaal die eigenzinnige behandeling. Galás slaagt er als geen ander in om materiaal naar haar hand te zetten en vaak te voorzien van een compleet nieuwe, soms schokkende lezing. Dat leverde doorgaans weinig toegankelijke albums op, met hier en daar eentje dat ook minder geharde liefhebbers kan aanspreken, zoals het magistrale Malediction And Prayer (1998), waarop ze zich o.m. vergreep aan “The Thrill Is Gone” (vooral bekend van B.B. King), Motownklassieker “My World Is Empty Without You” en galgenlied “25 Minutes To Go”.
Door dat opvallende uiterlijk en die door merg en been snijdende stem, waarmee ze in een vingerknip kan omslaan van ijselijk gegil naar vuil bluesgegrom, amechtig gehoest of zijdezacht gefleem (wat soms een merkwaardig schizofreen resultaat oplevert, alsof je hoort hoe de stemmetjes in haar hoofd elkaar naar het leven staan), ligt de nadruk doorgaans op het vocale element, maar je zou haast vergeten dat ze ook beschikt over een heel eigen stijl van piano spelen, met een voorkeur voor krachtige uitvallen en akkoorden in het (wat anders) lage register, waardoor haar bluesverbasteringen enkel nog aan duistere charme winnen. Het voorbije decennium stond haar activiteit op een iets lager pitje (Guilty Guilty Guilty, als we ’t goed hebben nog altijd haar meest recente plaat, is intussen al acht jaar oud), en voor een tijdje liet ze de muziek even voor wat ze was. Maar de Handelsbeurs, die gevuld was met een gemengder publiek dan doorgaans het geval is (Throbbing Gristle/Neubauten-shirts!), was getuige van een even korte als imponerende set. Galás zong in een stuk of vijf talen en prevelde, spuwde, siste en gromde verhalen over de liefde, onheil en — natuurlijk — de dood. Hier en daar met een wulps huppelend Chopin-achtig riedeltje of een walsend volkswijsje, maar vooral met wringend onheil. Hardcore goth.
Het was vooral ook een duivelse uitdaging om de setlist te kunnen ontcijferen, want het begon met een song die in het Arabisch(?) gezongen werd en meteen erna werd overgeschakeld naar het Italiaans. Al is Galás’ acrobatische stem, met hier en daar enorme intervalsprongen, zo extreem dat het soms zoeken is naar aanknopingspunten. Wat echter steeds overeind blijft, is de bloedrauwe expressie, of het nu ging om het negentiende-eeuwse gedicht “O Lieb, So Lang Du Leben Kannst”, of klassieker “O Death”, waarvoor de hysterische vocale bokkensprongen nog eens aangedikt werden met effecten en een genadeloos flikkerende stroboscoop. De temperatuur zakte terstond met een graad of tien. Bijna even goed: het morbide aftelrijmpje “25 Minutes To Go”, het laatste afscheid van een ter dood veroordeelde die zich klaar maakt voor zijn ophanging, en vooral bekend geworden is in de versie van Johnny Cash.
Terwijl Galás een paar dagen ervoor op het Roadburn Festival in Tilburg nog uitpakte met wat intussen zowat haar signature song geworden is — “Gloomy Sunday” — was die klepper nu afwezig, maar de Belgen werden wel getrakteerd op twee songs van Brel: “Fernand”, vooraan in de set, maar vooral ook een weergaloze versie van “Amsterdam”. Traag, slepend en onheilspellend, gebracht met een heftig drama waarbij je niet goed wist wat eerst te voelen: angst (voor haar of je eigen welzijn), verdriet of een verlammende leegte. Het was het hoogtepunt van een set die ondanks al die scherpe randjes meteen onder de huid kroop en ook nog eens straf afgerond werd met “See That My Grave Is Kept Clean” en bisnummer “Let My People Go”, een laatste stuk horror: “Oh Lord Jesus / Do you think I served my time? / The eight legs of the devil now / are crawling up my spine”. Wie er in 1999 bij was, toen Galás de torture soundtrack voorzag in het Gentse Gravensteen, of in 2006, toen ze op het water voor de Korenlei dobberde, spreekt er nu nog over, maar qua visitekaartje kon dit uur ook wel tellen. Wij kijken nog altijd om het kwartier over onze schouder.