Een zwanenzang in stijl. Vaak proberen groepen op hun laatste plaat een soort ereronde te maken door hun vroeger werk te herkauwen, op zoek naar enig overblijfsel van vroegere successen. Zo niet bij Richmond Fontaine, die er een sluitstuk in stijl van maken.
Verwacht geen spectaculaire verhalen achter het einde van Richmond Fontaine. De echte reden waarom hun elfde plaat, You Can’t Go Back If There’s Nothing To Go Back To ook meteen hun allerlaatste is na iets meer dan twee decennia, is veel prozaïscher. Naast zuiver economische redenen — geen enkele van de leden kan immers van de band leven — was er de verhuis van medeoprichter/bassist Dave Harding naar Denemarken. Op deze plaat werd hij vervangen door Freddy Trujillo, die evenens deel uitmaakt van The Delines, dat andere muzikale project van frontman Willy Vlautin.
Er zijn wel meerdere muzikanten die zich — met wisselend succes — aan het schrijven van non-fictie wagen, maar Willy Vlautin is zowat de enige die ondertussen evenveel romanschrijver als muzikant is geworden. Als romancier bereikte hij een voorlopig hoogtepunt met zijn vierde boek, het uit 2014 stammende The Free waarin hij het kleine, diepmenselijke verhaal vertelt van een in een verzorgingstehuis verblijvende gehandicapte Irakveteraan, een diep in de schulden zittende nachtwachter en een emotioneel getroebleerde nachtverpleegster. Dat hij als schrijver stilaan een gevestigde waarde is, werd bevestigd door de verfilming van zijn debuutroman The Motel Life door de gebroeders Polsky enkele jaren geleden.
Was voorganger The High Road een niet echt geslaagde poging van Vlautin om de wereld van de muziek en de literatuur met elkaar te verenigen door een enkel verhaal doorheen het hele album te weven, inclusief instrumentale sfeerstukjes, dan krijgen we hier opnieuw los van elkaar staande songs. Alhoewel je het eigenlijk evengoed kortverhalen kunt noemen. Want als geen ander weet Willy Vlautin in de huid te kruipen — op een enkele uitzondering na zijn alle teksten in de eerste persoon enkelvoud geschreven — van figuren die door een verkeerde keuze, stom toeval of gewoon door het leven te leven — te lijden — ergens van het zorgeloze levenspad gesukkeld zijn. In die optiek sluiten zijn nummers qua thematiek erg nauw aan bij zijn boeken.
Zoals de titel al laat vermoeden is nostalgie het centrale thema van de plaat. De hoofdfiguren mijmeren over vroegere tijden. Over een verkeerde beslissing of een kansarme jeugd die er toe geleid heeft dat ze vele jaren later eigenlijk nog altijd ter plaatse zijn blijven trappelen, al hebben ze ondertussen de middelbare leeftijd bereikt. In “Whitey And Me” werd het hoofdpersonage in de zak gezet door een vriend, al is die vriend ondertussen zelf ook al aan lager wal geraakt. Het zijn portretten in het verkleurde sepia van een oude foto, de andere kant van de American Dream. In songs als “I Got Off The Bus” of “I Can’t Black It Out If I Wake Up And Remember” keert het hoofdpersonage terug naar zijn streek van herkomst, een streek die even grauw is als de troosteloze hoofdrolspelers. Dat terugblikken gebeurt eveneens door verwijzingen naar vroegere albums van de band: zo wordt er verwezen naar Winnemucca (hun vierde -langspeler) of The Fitzgerald (plaat nummer zes).
Meesterlijk ook hoe Vlautin met beelden speelt. In “Wake up Ray” probeert de man zijn relatie te redden door zijn echtgenote een vink genaamd Little Joe cadeau te doen. Al zwiert vrouwlief de vogel bij de eerstvolgende sneeuwstorm meteen het raam uit. Of de in jaloezie gedompelde verteller in “Two Friends Lost At Sea” die lijdt onder de nieuwe relatie van z’n vroegere liefde: “But does she wake you in the middle of the night/Just to start talking?”. Met een tekstschrijver van dat formaat zou je bijna vergeten het over de muziek te hebben. Nog steeds bewoont de groep een uithoek van de Americana die gekenmerkt wordt door spaarzame, desolate songs, waar hier en daar een pedalsteel-motief doorheen klinkt. De technisch beperkte, maar ingetogen en doorleefde zang van Vlautin zorgt voor die extra desolate touch. Muziek die klinkt als de soundtrack van een door de Coen broers verfilmde verzameling kortverhalen van Raymond Carver.
Hoewel dit album zeker niet het laatste is wat we van Willy Vlautin te horen krijgen (een vijfde roman is zo goed als klaar en de tweede studioplaat van The Delines staat al op de planning) slaagt hij er in om de discografie van Richmond Fontaine te laten eindigen op een nieuw hoogtepunt, want You Can’t Go Back If There’s Nothing To Go Back To misstaat zeker niet in het onderschatte oeuvre van de band.