Hij is gék, die Stetson. Knéttergek. Dat is zowat de samenvatting van de gedachten die door onze kop schoten toen we begin 2015 het programma van het Moers Festival onder ogen kregen. Op het befaamde Duitse jazzfestival, waar Stetson de centrale gast was en elke dag met een ander project op het podium stond, ging hij ineens ook uitpakken met zijn versie van Górecki’s befaamde Derde. Maar kijk, een goed jaar later ligt die bewerking nu ook in de winkel en blijkt het een overtuigende toevoeging aan ’s mans intrigerende oeuvre, ook al staat de bovenmenselijke techniek niet centraal.
Nu ja, die focus op zijn grensverleggende acrobatie is altijd al in balans gehouden met een opvallend goede kadering. Stetsons saxmagie is nergens gratuit, staat steeds ten dienste van een verhaal of een resem songs. Zeker ook op de duoplaat Never Were The Way She Was met Sarah Neufeld. Maar Górecki’s Derde Symfonie is nog wat anders. Gecomponeerd in 1976 door de pool, was het een afscheid van zijn dwarsere avant-gardewerk uit de jaren vijftig en zestig, en sloot het aan bij een nieuwe lichting van minimalistisch geïnspireerde klassieke werken, waardoor de componist ineens meer verwant werd aan Philip Glass of Arvo Pärt dan een aantal generatiegenoten die in de weer bleven met complexere werken.
Het werd een opmerkelijk verhaal, want pas in 1992, toen Nonesuch een nieuwe uitvoering van het werk op de markt zwierde, bleek het ineens aan te slaan en werd het voor de jaren negentig wat Keith Jarretts The Köln Concert was voor de jaren zeventig: de plaat die elke zelfverklaarde cultuurminnaar, en zeker de student, in huis had. Het was snel duidelijk waarom deze muziek zo aansloeg: Symphony No. 3 (ook bekend als ‘Symphony Of Sorrowful Songs’) is coherent, gestroomlijnd en vrij van potentiële obstakels die veel andere klassieke muziek kenmerkt. Maar vooral, het is een werk met een mystieke draai en een potentieel emotionele punch die amper zijn gelijke kent. Het is een stuk muziek dat je een klein uurtje op sleeptouw neemt langs bodemloze melancholie en immens verdriet, gegoten in drie delen die allemaal in het teken van het verlies staan, meerbepaald van ouders en kinderen die uit elkaar gerukt zijn. Daarbij werd geput uit de Bijbel, maar ook de Holocaust, waardoor het werk een onaantastbare geladenheid kreeg.
Het getuigt van lef om zo’n iconisch werk aan te pakken en het strekt Stetson dan ook tot eer dat hij een manier gevonden heeft om het stuk radicaal te bewerken, maar tegelijkertijd ook te respecteren. De structuur werd immers helemaal intact gehouden. De drie delen zijn bewaard, net als de ontwikkeling van de stukken, de opbouw en de symmetrie. Het is vooral op het gebied van arrangementen dat Stetson zijn creativiteit kon botvieren, en dat zonder gebruik te maken van een leger muzikanten en strijkers in het bijzonder, maar een twaalfkoppige band van muzikanten die eigenlijk vooral ervaring hebben binnen experimentele pop, rock en jazz. Er doet volk van Múm, Esmerine, Guardian Alien, Tim Berne’s Snakeoil mee, net als Neufeld, de alomtegenwoordige Shahzad Isamaily en Stetsons zus Megan, die de zang voor haar rekening neemt.
In totaal: drie blazers, twee gitaren, drie strijkers, twee toetsenisten, drums en stem. Dat volstaat ruimschoots om de impact van het origineel te benaderen, terwijl het werk hier en daar ook in de richting wordt getrokken van de diverse achtergronden die hier samengebracht worden. Door in het eerste deel de tremologitaren van Ryan Ferreira en Grey McMurray te combineren met het cimbalenwerk van Greg Fox, ben je helemaal niet zo ver meer verwijderd van de extatische black metal die Liturgy liet horen op zijn eerste plaat, of de massieve gitaarcrescendo’s van Godspeed You! Black Emperor, waar de muziek al net zo majestueus en doelgericht kan klinken. Wie uit is op een nieuwe New History Warfare zal zoals gezegd op z’n honger blijven zitten, want hoewel Stetson hier altsax, tenorsax, bassax, contrabasklarinet én lyricon (een elektronisch blaasinstrument) speelt, is het vaak zoeken naar zijn bijdrage.
Toch is hij het die de diepe bassen van startluik “Lento – Sostenuto Tranquillo Ma Cantabile” vervangt met zijn al even indrukwekkend laag brommende contrabasklarinet, terwijl het gewicht nog toeneemt met de komst van strijkers en elegisch ingezette blazers. Leg de twee versies naast elkaar en het verschil in klankkleur is aanzienlijk, maar de statige, haast mystieke flair blijft helemaal intact, net als het zorgvuldig evolueren en aandikken van het totaalpakket. Echt afwijken gebeurt pas na een minuut of vijf, zes, zodra de gitaren hun intrede maken en vanuit de achtergrond cimbalengeruis aangedreven komt. Het resultaat is een majestueuze, instrumentale stroom, die ook weer afneemt en dan ruimte maakt voor de zangpartijen van Megan Stetson. Haar inval zorgt voor een ijzingwekkend moment dat naar de keel grijpt, waarna de muziek gaandeweg weer aan kracht en woeligheid wint en op grootse bombast mikt. In een laatste piek, aan het einde van de eerste beweging, leidt het tot een geluidsmuur die bijna uitmondt in withete noise.
Net als bij het origineel zijn de twee volgende delen iets korter en gematigder. Zeker in “Lento e Largo Tranquillissimo” is er meer ademruimte, een kale aanpak, staan de toetsen meer op de voorgrond, waardoor het even als 80’s synthpop gaat klinken, en kan dat herkenbare, repetitieve motief eindeloos uitgewerkt worden op een wiegend ritme van Fox. Die bepaalt ook in het slotdeel een groot deel van de stampende kracht, met een slepend ritme dat meer Roadburn dan Klarafestival is, gestut door een spanning van Branca-gitaren en een offensief van strijkers, blazers en toetsen. Het is voor scherpe oren ook opnieuw een uitdaging om op zoek te gaan naar individuele instrumenten. Het klinkt misschien allemaal wat pompeus, en na bijna drie kwartier begint zeker de vermoeidheid in te treden, maar de tweede helft van het slotdeel keert terug naar een iets ingetogenere teneur – iets klassieker terrein zeg maar – waardoor de grootste afwijking van de oerversie gaandeweg weer omslaat in een sterkere verwantschap. Al is het ergens ook geinig om er ineens die saxen en klarinetten in te herkennen.
Of liefhebbers van klassiek, en die van Górecki’s Derde in het bijzonder, deze bewerking gaan appreciëren, daar valt moeilijk een uitspraak over te doen (al is het vermoedelijk wel een zekerheid dat degenen die Sorrow tegen het hart drukken dat ook zullen doen met het origineel). Klassiekliefhebbers zijn nu eenmaal eigenaardig ras, maar je kan onmogelijk gaan beweren dat Stetson er geen eigen aanvulling aan gegeven heeft. Hij heeft zijn actieradius alweer aanzienlijk verbreed en is er en passant toch maar in geslaagd om de overeenkomsten tussen schijnbaar onverwante genres en muzikale werelden bloot te leggen. Al zal de universele boodschap en emotie van de symfonie daar zeker voor iets tussen zitten. Luisteren naar Sorrow blijft niettemin een ervaring die wat tijd en intense concentratie verdient.