Dezer dagen toert Rape Blossoms door Europa als voorprogramma van A Place To Bury Strangers. De vier bandleden houden voor ons afwisselend een dagboek bij over hun ervaringen. Vandaag is het de beurt aan Lennert Jacobs. Of toch niet.
LA JEUNESSE D’ÉVREUX (606 km)
Vandaag is het Lennerts beurt om te schrijven maar hij kan niet rijden en schrijven tegelijk en eigenlijk weten we niet of hij het wel kan want we hebben het hem nooit zien doen, dus ik stel voor om al wat hij zegt op te schrijven maar hij zegt al zo weinig, dus mag ik van de jongens voortdoen. Ze noemen me ‘t zonnekind – een mooie naam vind ik, maar misschien moet ik het thuis nog eens opzoeken want ze lachen ineens alle drie.
En dus. Om de Havana Club uit ons lijf te puren gaan we in de vroege uren joggen langs de Gironde maar we raken niet verder dan de doorrookte hoop kleren aan het voeteind van ons bed. De Dafalgans vliegen er wel in een recordtempo door. Voorprogramma zijn heeft ook zo z’n voordelen: we kunnen langer in onze duurbetaalde zweetbak blijven liggen omdat we later moeten soundchecken. Fit en jong als we zijn doen we dit niet. We maken dankbaar gebruik van deze tijd om met een mottige kop in een dakserre te ontbijten, traag te kauwen en de koppels met dezelfde outfits af te turven. Dav heeft gisteren flink gezongen en mag voor ons part naar de U-boort gaan kijken, maar omdat hij niet meer kan rijden moeten we mee. We zetten Iggy’s Search and Destroy op en knallen langs de brede boulevards en de joggers met meer karakter dan ons naar de blue lagoon van Bordeaux.
Als een onophoudelijk frisgewassen hoentje huppelt Dav rond aan de haven en voor we het weten klautert hij op zo’n roestig ding met pinnen en hakenkruisen dat dus werkelijk voor onze ogen ontploft, nog voor hij een selfie heeft kunnen nemen en Instagrammen. We rapen hem bijeen, ontsmetten hem hier en daar met onze adem en uiteindelijk komt hij er met een lichte hoofdpijn vanaf. We denken dat we hem beter ook eens een bril zullen moeten kopen want het duurt een hele tijd aleer hij de kolossale nazi-onderzeeërbasis in de gaten krijgt. Om weer geen toeren met hem voor te hebben maken we hem duidelijk dat hij ook hier de arm sociaal correct stijf hoort te houden, en gaan dan stilstaan bij het monument voor de vele Spaanse bannelingen die hier onder harde hand dit bouwwerk uit de grond hebben moeten stampen. Het doet ons (en hen waarschijnlijk ook moesten ze het nog mogen meemaken hebben) dat de patrouille van de Wehrmacht intussen gereduceerd is tot een wrak vol teddyberen en drie doelloos dobberende eenden.
Dan volgt de fotosessie, want de mensen thuis moeten ook op de hoogte blijven. Jona, de MacGyver van de moderne fotografie, gaat met roestige bankschroeven en helmscherven aan de haal om ons in een goed daglicht te stellen. Mensen die deze foto’s wel te pruimen vinden, kunnen surfen naar www.jonathandhuyvetters.be en hem contacteren nu hij nog leeft, want het zou wel eens snel kunnen gaan nu blijkt dat hij zich nooit heeft laten vaccineren tegen tetanus en toch een beetje aan het bloeden is. Als slok op de borrel hebben we onze enige pleister daarnet aan Dav opgesoupeerd. We raken niet in paniek maar blijven kalm en rijden met een lichte hellevaart richting Évreux. Zo zien we de A10 ook eens vanuit de andere richting. Om onszelf eraan te herinneren dat Duitsers best bon ton kunnen zijn zetten we Kraftwerk op. Drie keer raden welk nummer.
Door al dat stream-of-consciousnessgedoe wordt een mens al eens moe en ook een beetje wagenziek als het hem al rijdend overvalt, want ik begin er blijkbaar bleker uit te zien dan onze anemische drummer op de achterbank. Dat Lennert al een tijdje wispelturig van het linker- naar het rechterbaanvak en terug aan het slingeren is op de snelweg, maakt het er ook al niet beter op. Misschien is hij een beetje nukkig omdat hij niet kan schrijven. Door het geraas en het gebral schijnt hij mijn smeekbedes die ik amper nog weet weg te slikken niet te horen, maar als Dav ineens ‘Water’ roept en dus echt heel ziek moet zijn, stoppen we direct. Aan Aire Poireau – Garanties leg ik mijn maaginhoud naast me neer maar ook een beetje op mijn schoenen. Al een geluk dat de gummilaarzen in de wegwinkel afgeprijsd staan. We volgen een Albert Einstein met een rugsteunverband omdat hij er leuk uit ziet en ongewild voert hij ons naar de schat die verborgen ligt achter al die canelés de Bordeaux – een rek vol cd’s van Charles Aznavour en Johnny Hallyday. We halen met plezier onze kassa boven en scheuren bij gebrek aan inhoud (gisteren verkochten we maar twee platen) met iets minder plezier onze broek aan enkele van deze parels. We kopen ook een bril voor Dav omdat ze hier toch goedkoper zijn dan in de Supra Bazar te Lovendegem. Omdat de drommels van APTBS stilaan door hun fog fluid heen zitten, nemen we een bidon antivries mee om hen straks uit de brand te slepen. Welke rook dit zal opleveren weet nu nog niemand, maar bevriezen zullen de machines Kermit The Fog en Mist Piggy alleszins niet.
We breken het stokbrood en worden prompt belaagd door mussen. Ambetante Fransozen zitten met olie in de vorm van kruimels op ons vuur te gooien en hoewel we dierenliefhebbers zijn, kan dit niet door de beugel. Lennert heeft zich zitten oppeppen voor de rest van de rit met de tweede tas koffie sinds zijn geboorte en ergens ben ik blij dat hij deze energie niet op de autostrade maar wel op hun gezicht kan kwijtraken. We laten een spoor van stokbroden, baretten en wandelstokken achter. Na dit robbertje besluiten we nog eens poolshoogte te nemen bij Jona. Oei. Best direct naar Évreux. We geven hem nog snel een levenslijntje om zijn vaten te doen samentrekken en dit beurt hem precies wel op. Na al die jaren hebben mijn studies dan toch iets opgeleverd.
Mijn fles staat nog moederziel alleen op een tafel en Lennert zegt dat ik me godverdomme moet haasten, dus loop ik snel met mijn gedachten bij het volgend bloedstollend dagboekhoofdstuk heen en terug en stap buiten adem in. Pas wanneer ik iemand hoor kuchen met een c-cédille en het me opvalt dat we wel lang blijven stilstaan, besef ik dat ik in het verkeerde zwarte busje zit. Ik leg uit wie ik ben en ga tegelijk koortsachtig op zoek naar de Vito van architecten Jacobs & zoon maar de jongens hebben al een ander zonnekind gevonden, weet ik veel, alleszins, ze zijn weg, foetsjie, rez-de-chaussée. L’étranger naast me vindt het allemaal maar een beetje triest en raar maar omdat iedereen graag een dokter dicht bij zich heeft mag ik blijven. Ik vertel hem dat ik me ooit eens in Brussel-Noord te pletter heb gelopen om op een haar na mijn trein te missen, en dat ik dan op de vertrekkensklare trein aan de andere kant van het perron was gesprongen en pas toen ik weer zuurstof in mijn hoofd gepompt kreeg besefte dat deze trein niet per se dezelfde bestemming zou hebben – dus al een geluk dat dit busje met zijn neus in de goede richting stond! ‘Allez ju,’ zeg ik, en l’étranger zet aan en manoeuvreert ons als een magneet naar het middenvak. Ik had het domme treinverhaal beter niet verteld want al snel gaat het over Maalbeek en Zaventem en daar wordt een mens ook al niet gelukkig van – zeker niet bij een eerste ontmoeting, al weet hij wel hoe het voelt. De strakke knoken om het stuur zeggen me dat we ze wel te pakken zullen krijgen, de booswichten, en ik geef hem terloops de nummerplaat van de Vito mee, zodat hij zijn haat kan kanaliseren en we er beide mee geholpen zijn. Intussen vraagt hij me waarom we onszelf nu in godsnaam Rape Blossoms genoemd hebben en hoewel het antwoord kilometers lang links en rechts bij hectaren te rapen valt merk ik dat ik er ook nu niet ver mee wegkom. Zonde, zou je kunnen zeggen, maar dat vind ik niet. Er kan ons hoogstens een slechte smaak verweten worden, hoewel we ten sterkste betwijfelen dat iemand ooit daadwerkelijk al koolzaad heeft gegeten. Bij gebrek aan gespreksonderwerpen vallen er ineens van die zware, existentiële vragen en ik zeg dat ik eigenlijk op vakantie hoor te zijn en me dus uitsluitend met de lichtheid van het bestaan wil bezig houden, maar l’étranger vraagt door en door alsof hij in het Oude Testament staat met naam en telefoonnummer en al, en vluchten kan niet. De moed zakt me in de schoenen, c’est trop Dostojevski ici. Het regent, de lucht is in de rouw en de bossen liggen er uitgeteld bij vol schimmen van stammen en gemetastaseerde maretakken, en net wanneer ik in l’étranger mijn vader begin te herkennen klaart het op en komt alles ineens goed want hij heeft de Vito van de onverlaten op de parking van Aire La Fontaine de Colère klemgereden. De jongens doen alsof hun neus bloedt – vooral Jona slaagt er wonderwel in – terwijl een goudlokhinde op stiletto’s wegglipt achter de camionzeilen. Nu ik nog eens goed kijk heeft deze engelachtige verschijning Jona precies eens goed nieuw leven ingeblazen. Ik wil die van mij bedanken maar zoals dat gaat dumpen ze je zodra je weer je plan kunt trekken. Dus trekken we voort.
Lennert vindt mijn vagevuurervaring zeer boeiend maar zou het nog boeiender vinden mocht hij zelf als personage ook eens uitgediept worden want hij heeft al 475 kilometer gereden en dus heeft hij het nu toch wel verdiend. Hij mag kiezen waarover ik zal schrijven. Het bord ‘Rouen’ doet hem denken aan Pedro Rouen, een goeie kameraad uit zijn kleutertijd van wie hij sindsdien niets meer heeft vernomen, maar naar het schijnt is het een goeie gast. Lennert vraagt zich nu af of Pedro nu effectief in Rouen woont. Dit zou een leuke verrassing zijn en ook weer niet, maar we moeten er eigenlijk niet zijn. Lennert is een lefgozer die zegt wel tegen een stootje te kunnen en verrassingen op prijs te stellen, maar blijkbaar niet als de gewenste diepgang zijn privéleven aanboort. Nochtans vond ik het deel dat ik geschreven had over die gore Rucanorslippers van hem wel leuk. Hij heeft liever dat het er uiteindelijk op neerkomt dat hij als kansarme blanke op korte tijd vanuit Dikkelvenne opgeklommen is tot de hogere regionen van de Vlaamse rocksterjetset – een soort ‘Dickelvennensiaans’ verhaal. Dit kan ik hem niet bieden. Hij vindt het niet zo erg want het beste moet volgens hem nog komen – wacht maar, misschien vanavond al, en we zijn benieuwd en blij dat deze kolos van de muziek- en ingenieurswereld zich ook voor ons blijft heruitvinden. Jona helpt hardhorige Dav met het herschrijven en inprenten van de tekst van ons nieuwste nummer maar dit gaat moeizaam omdat Dav de hotelinformatie onder de ogen heeft gekregen en in zijn hoofd al in bad zit. Gelukkig blijkt zijn roepgedrag nog even goed te werken als onze GPS: wanneer hij ‘Pommeau’ roept, weten we dat we ons in Normandië begeven.
‘Watch and learn,’ zegt Lennert als hij met schwung keert aan een rood licht en we de landwegen intrekken. Achter elke bocht ligt een andere en dit vinden we vervelend want we worden er toch wat slecht van. Lennert wil de man genaamd Burgers straks in het Engels vragen of hij graag ham dan wel kaas lust. We passeren een bunker en Dav leeft op, maar het blijkt maar een stapel hooibalen te zijn. We doen een rondje Sergio Herman maar het valt ons op dat Jona een beetje somber blijft. Dan komt de aap uit de mouw. Hij dacht na al die saaie uren iets van ons bij te leren maar zit op zijn honger. Nog geen ogenblik later maken zowel wij als de lokale flitspaal kennis met Lennerts zware voet. Nu is hij kribbig en dit kunnen we missen. Of ligt het aan Angerville, waar we doorheen razen? We spelen Speed of Life voor de achtste keer af en dit lijkt de druk wat van de ketel te halen. Eigenlijk snappen we niet waarom hij boos is want de boete is toch voor vader Jacobs’ rekening, en iedereen kan wel eens een week zonder eten of tv.
De Bretoense crêperie is gesloten maar Sylvain Le Moulin is wel van de partij. Évreux is een gezellig stadje waar ze wel tuk zijn op Peter Evrard-lookalikes, of zou het kunnen dat de wortels van Peters stamboom tot in Évreux reiken? De groep tussen ons en APTBS, een typische expensive-gear-no-talent-band die Dav doodleuk aankondigde als ‘Cyrus Miley’, speelt harde postrock die ieders kleding ogenblikkelijk verduistert en beschikt over een rookmachine die automatisch eyeliner aanbrengt bij het publiek. Ons raken ze niet, wij hebben net het beste van onszelf gegeven en zitten met glimmende adonislichamen uit te blazen bij de jongens van APTBS. Ik herstel de band met Dion door live een artikel over Anna Gasser te vertalen en met gretig gelikte vingers de fotopagina’s om te draaien terwijl hij nog even zijn stompzinnige riffs oefent. Lennert heeft uiteindelijk niets bijzonder uitgehaald deze avond en spoelt zijn loze belofte weg met wat 1664’s. Verder praten we over Home Alone, de B-ploeg van republikeinse presidentskandidaten en cougars. Aan de merch is de Évreuse jeugd niet van ons af te slaan. We verkopen moeiteloos acht platen en signeren wild in het rond. Dav danst publiekelijk op Sandstorm van Darude en toont eindelijk attitude wanneer hij een beker vol lepeltjes omstoot en zich niet excuseert. Dit gaat de goede kant op. Alleen jammer dat het morgen rustdag is en we weer huiswaarts moeten.