Complex, intrigerend en ontregelend. Het nieuwe album van Jeroen Janssen is een huzarenstuk, hoe vaak gebruiken we dergelijke aanduidingen immers voor een stripverhaal?
In 1994 kende Rwanda één van de donkerste periodes uit zijn geschiedenis. In een periode van enkele maanden werden vele honderdduizenden Tutsi’s en gematigde Hutu’s vermoord door hun landgenoten, die zich in milities verzameld hadden. Die volkerenmoord loopt als een rode draad doorheen het nieuwe boek van Jeroen Janssen. Hij vertelt daarin over zijn periode in Rwanda, waarin hij zijn toenmalige vrouw begin jaren 90 volgde naar Rwanda en waar hij les gaf aan de Ecole de l’Art van Nyundo. Voor de genocide vertrok Janssen weer naar België, maar zijn verblijf in Rwanda bleef hem bezighouden. Enkele jaren geleden besloot hij een graphic novel over die periode in zijn leven te maken. Het is wel opmerkelijk dat hij nauwelijks aandacht besteedt aan zijn eigen ervaringen, maar volledig de focus legt op zijn vrienden en kennissen in Nyundo, en hun verhalen. Hij zocht die mensen opnieuw op en voerde lange gesprekken om te weten te komen wat er van iedereen geworden was. Hij reisde er heel Europa voor door en ging ook terug naar Rwanda. Uit die mozaïek aan verhalen brouwde hij een intrigerende vertelling waarin het leven van iedereen getekend werd door de genocide. Voor iedereen is er een leven voor en een leven na de moordpartijen.
Toch is Abadaringi geen oorlogsverslag. Als centraal uitvalspunt gebruikt Janssen de Ecole de l’Art, waar de kunstenaars (ofwel ‘abadaringi’) werken en studeren. Net die gedeelde achtergrond geeft aan alle verhalen een bindend element. Doorheen de gesprekken keren zo ook personen en gebeurtenissen verschillende keren terug. Op die manier wordt Abadaringi meer dan een documentaire en wordt het een echt mozaïekverhaal bovenop de individuele verhalen.
Grafisch wijkt Jeroen Janssen in dit nieuwe album sterk af van het klassieke stripidioom. Zijn aanpak lijkt sterker op die van een dagboek waarin hij observaties tekent en aanvult met teksten tussen de tekeningen door. Zijn losse aanpak past goed bij Janssens tekenstijl, die net heel los en expressief is en daardoor ook via lossere illustraties de aandacht van de lezer goed kan vasthouden. Het was met zijn vorige album Doel (2013) dat hij de overstap maakte van klassieker stripwerk naar een meer documentaire stijl. Zijn eerdere strips hadden ook steeds een innige band met Afrika. Hij gebruikte ook vaker het vaste personage Bakamé in opeenvolgende albums, telkens op scenario van de betreurde Pieter Van Oudheusden.
Met Doel lijkt hij zijn lezerspubliek opvallend verbreed te hebben. Ook in Abadaringi hanteert hij een stijl die aansluit bij de verhalende reportages zoals bv. Martin Heylen voor televisie maakt. Wanneer dergelijke journalistieke strips besproken worden, valt onvermijdelijk een vergelijking met de internationale pionier in dat genre, Joe Sacco. Toch kan Jeroen Janssens’ werk onmogelijk vergeleken worden met dat van Sacco. Hij vertelt een verhaal waarin hij zelf een personage is dat zijn taak als journalist uitvoert. Het resultaat is vormelijk veel klassieker dan bij Janssen.
Abadaringi is een stripverhaal met een ambitie zoals we er al geruime tijd geen meer lazen. Jeroen Janssen legt alle verhalen van zijn gesprekspartners naast elkaar en vormt er een intrigerend en complex geheel mee, dat op indrukwekkende manier de nuances van de Rwandese (en internationale) realiteit vat. Voor wie Afrika wil leren kennen, is het oeuvre van Jeroen Janssen meer dan ooit verplichte lectuur.