Art Garfunkel in het land. Voor de tweede maal in relatief korte tijd. Dan maakt een mens — het versneld wegvallen van Garfunkels generatie in gedachten — al eens de afweging: zou het geen tijd worden om toch eens te kijken wat die man in zijn mars heeft?
Een beslissing die niet lichtzinnig genomen kan worden. Pro’s (Garfunkel speelde in Simon & Garfunkel) en contra’s (Garfunkel heeft soloplaten gemaakt) worden afgewogen en misschien is het uiteindelijk wel The Graduate die de doorslag geeft? Die parel van Mike Nichols blijft tot de verbeelding spreken, mede door zijn fantastische soundtrack, toen die muziek nog écht iets betekende.
Met het verstrijken der jaren heeft zich immers een even onthutsende als fascinerende paradigmaverschuiving voorgedaan. Garfunkel, en zijn voormalige kompaan, worden niet alleen als gevestigde waarden in de meest ruimte betekenis beschouwd, maar vaak als ronduit oubollig. Het zal je maar overkomen. Al valt daar, zo moet toegegeven worden, wel iets voor te zeggen wanneer het onvermijdelijke “Bright Eyes” weerklinkt.
Op dat moment is de eerste schok al weggeëbd: de verschijning van Garfunkel. Dat de man op z’n 74ste niet meer de troste bezitter van die machtige krullenbol zou zijn, is niet meer dan logisch: kijk naar de hoes van The Concert in Central Park: op z’n 40ste was dat voorhoofd al aan een indrukwekkende veroveringstocht bovenwaarts bezig. Maar dat een oud mannetje, in pyjamahemd, op een barkruk plaatsneemt, doet even vrezen dat dit absoluut een vergissing is.
Tot de eerste regels van openingstrack “April Come She Will” weerklinken. Hoe is het mogelijk? Dit is ronduit prachtig. Alsof het niets is, gooit Garfunkel er “The Boxer” tegenaan, dat zowaar met één stem probleemloos overeind blijft, wat bewijst hoe sterk dit songmateriaal is. De onverlaat die het aandurfde het bij de eerste maten op een meeklappen te zetten, ziet zowaar zijn fout in en houdt zich gedeisd.
De prachtige binnenkomers staan helaas in schril contrast met ander materiaal dat gebracht wordt. Werd “Perfect Moment” in een hotelbar gespeeld, dan fungeerde het als signaal om het geserveerde drankje achterover te slaan en de slaapkamer op te zoeken. De zeemzoete klanken die Clifford Carter, nochtans een grote meneer volgens ingewijden, uit zijn klavierinstrumenten tovert, zijn walgelijk glad.
De poëzielappen die Garfunkel tussen de songs serveert, zouden perfect tot hun recht komen in een podcast van The New Yorker, maar verliezen zowat al hun kracht wanneer ze het moeten opnemen tegen materiaal als “Kathy’s Song” — door de man als zijn favoriet in de setlist aangekondigd — of “Scarborough Fair”. Al zal je het altijd zien dat net tijdens zo’n parel een in een ondernemer veranderde hippie begint mee te neuriën.
Pas in “Homeward Bound” valt het gemis van een tweede stem op en als “Bridge over Troubled Water” aangekondigd en gebracht wordt, als een onafgewerkte song — Garfunkel is er nog niet uit hoe dit nummer zonder orkestklanken, en vermoedelijk zijn spitsbroeder, te brengen — dan komt pas ten volle het besef, rijkelijk laat in het concert, dat er nog een meer optimale vorm moet zijn om deze songs te horen.
Of dat ooit nog zal gebeuren, blijft een levensgroot vraagteken. Garfunkel is opnieuw perfect bij stem, griezelig perfect bijna. Ook de zogeheten ruzie tussen het duo werd vanavond op het podium als nonsens weggezet. Nu Simons tour met de kwal van The Police er op zit, is er eigenlijk weinig dat het echte werk in de weg lijkt te staan. Voor het zover is, was het echter zeer aangenaam deze openbare repetitie bij te wonen.