De wereldwijde hysterie waarmee de dood van Steve Jobs ontvangen werd in oktober 2011, zei veel over de mindset van mensen de laatste decennia. Jobs was geen groots staatsman, geen fantastisch kunstenaar, geen grensverleggende wetenschapper – hij was iemand die computers maakte. Of nee, eigenlijk zelfs dat niet: andere mensen maakten de technologie, maar hij was degene die er op stond dat de hoeken van de dialoogvensters afgerond waren. Hij was degene die er voor zorgde dat de Apple-producten exclusief en hip leken, terwijl de echte genieën veelal anoniem achter de schermen bleven.
Het feit dat zo iemand herinnerd kan worden als een grote kapitalistische held, zegt iets over de kracht van zelfpromotie en vooral over de behoefte van het publiek om helden te creëren. Het is een eindeloos fascinerend fenomeen, zij het dan wel een dat in de resem films die er over hem al werden gemaakt, nooit echt volledig verklaard werd. Ashton Kutcher speelde de Apple-messias in het snel te vergeten jobs, terwijl Alex Gibney een zeer kritische documentaire over hem maakte: Steve Jobs – The Man in the Machine. Nu is het de beurt aan Michael Fassbender om de technologie-goeroe te spelen in Steve Jobs, een sort of-biopic geschreven door Aaron Sorkin en geregisseerd door Danny Boyle.
Sorkin structureert zijn verhaal rond drie beruchte productlanceringen: die van de Macintosh in 1984, de eerste Apple computer met een point and click-besturingssysteem; die van de neXT in 1988, de geflopte kubus-computer waarmee Jobs na zijn ontslag bij Apple een middelvinger wilde opsteken naar zijn ex-collega’s; en in 1998 de triomfantelijke introductie van de iMac. Drie keer opnieuw treffen we Jobs in het laatste half uur voor het begin van zijn presentatie en drie keer opnieuw komen al zijn zakelijke en persoonlijke problemen tot een dramatische climax tijdens die dertig minuten. Zijn marketingchef en zelfverklaarde work wife Joanna Hoffman (Kate Winslet) probeert zijn ego onder controle te houden; zijn oude maat Steve Wozniak (Seth Rogen), met wie hij ooit Apple opstartte in een garage, probeert ook een beetje erkenning te krijgen; zijn baas John Sculley (Jeff Daniels) probeert hem wat zakelijke rationaliteit bij te brengen en zijn ex-vriendin Chrisann (Katherine Waterston) probeert hem zo ver te krijgen allimentatie te betalen voor hun dochter Lisa, van wie hij het vaderschap ontkent, ondanks een positieve DNA-test.
Dat is een erg theatrale structuur, maar wie een beetje vertrouwd is met het werk van Aaron Sorkin (A Few Good Men en The Social Network in de cinema; The West Wing en The Newsroom op tv), kijkt daar wellicht niet van op. Ook Steve Jobs is volledig opgetrokken uit personages die door gangen en kamers benen terwijl ze ronkende, onmogelijk spitse volzinnen op elkaar afvuren. (Onze persoonlijke favoriet: “God sent His only son on a suicide mission, but people like him because He made trees.”) Je kan eigenlijk perfect beargumenteren dat Sorkin helemaal geen scenario’s schrijft: hij schrijft dialogen, waarna het aan de regisseur is om iets interessants te doen met al de rest. David Fincher slaagde daar in toen hij The Social Network maakte, dankzij een heldere, scherpe beeldtaal en een feilloze montage. Danny Boyle? Not so much.
Je moet het de regisseur nochtans nageven: hij houdt zijn neiging tot overdirecting vrij goed onder controle. Check bijvoorbeeld de eerste tien minuten van 127 Hours maar eens, of zijn verschrikkelijke jeugdfilm Millions, waarin élk shot volzat met cutesy effectjes en overgangen. Deze keer zet hij echter bewust een stap achteruit om het scenario (met andere woorden: de dialogen) het harde werk te laten doen. Boyle beperkt zich tot het voor de hand liggende – lange steadicamshots waarin we de personages volgen terwijl ze hun teksten afratelen, afgewisseld met conventionele shot-tegenshot composities wanneer ze even stilstaan. Hier en daar waagt Boyle zich nog aan een bescheiden visueel uitschietertje, zoals een moment waarin de tekst van een Bob Dylan-liedje plots in beeld verschijnt, maar juist door de relatieve soberheid van de rest van de film, lijken deze momenten dan weer misplaatst. Boyle vindt nergens een manier om het visuele aspect van de film enigszins relevant te maken. De steadicamshots zijn goed uitgevoerd, daar niet van, maar ze kunnen niet verdoezelen dat Steve Jobs één van de zeldzame films is die je perfect zou kunnen volgen als een hoorspel, zonder dat je ook maar één frame van het beeld ziet.
Een meeslepend hoorspel, nochtans. Sorkins dialogen hebben maar weinig met normale menselijke spraak te maken, maar als je ze in de monden van de juiste acteurs legt, kunnen ze een haast muzikale kwaliteit krijgen die terug doet denken aan de met de metronoom gecomponeerde teksten van de oude screwball comedies. En als er één ding is dat Steve Jobs heeft, dan is het wel een cast die met die dialogen overweg kan. Fassbender weerstaat aan de verleiding om een simpele imitatie van Jobs te geven – zoals Kutcher dat enkele jaren geleden wél deed – maar eigent zich de ritmes en de tomeloze energie van de teksten perfect toe. Kate Winslet biedt stevig weerwerk als Joanna Hoffman, hoewel er af en toe een vaag Oost-Europees accent te horen is (Hoffman was van oorsprong Poolse) dat komt en gaat. Rogen en Sorkin-habitué Daniels leveren erg solide prestaties in de bijrollen. Alle acteurs zijn prima op elkaar ingespeeld, waardoor Steve Jobs enorm aan pure genietbaarheid wint – als het dan toch geen cinema is, dan is het in ieder geval een sterk showpiece, waarin een stel uitstekende acteurs zich mag vastbijten in sappige lappen tekst.
Uiteindelijk kan Steve Jobs al evenmin het mysterie van zijn hoofdpersonage ophelderen als The Social Network dat kon met Mark Zuckerberg. Sorkin lijkt gefascineerd te zijn door de manier waarop mensen die eigenlijk maar in één ding echt goed zijn – ten koste van hun persoonlijke relaties en van iedereen die hen toevallig in de weg loopt – in Amerika toch aan de top kunnen raken. Maar hij deinst terug van de sombere conclusies die deze verhalen suggereren – dat succes in de VS minder te maken heeft met capaciteiten of persoonlijke kwaliteiten dan met meedogenloosheid en egocentrisme – om toch af te sluiten op een valse humanistische nood. Mark Zuckerberg bleek uiteindelijk nog altijd een eenzame nerd, die dwangmatig de Facebookpagina van zijn verloren liefje ververste. En van Steve Jobs wordt aan het einde van de rit gesuggereerd dat hij de iPod uitvond omdat hij, ondanks alles, toch van zijn dochter hield. Isn’t it pretty to think so?