Wie dacht dat de Mira’s en Hannelore Bederts van deze wereld een patent hebben op hedendaagse Nederlandstalige muziek, zit er – godzijdank — grondig naast. Het boeiendste in dat genre komt tegenwoordig uit Nederland, en wel onder de naam Roosbeef.
Zoals Roos Rebergen haar felroze lokken al een hele tijd achter zich heeft gelaten, zo is Roosbeef ook al lang niet meer het charmant rare Kunstbende-bandje van debuutalbum Ze willen wel je hond aaien maar niet met je praten. Wat toen nog voornamelijk een kleinkunstproject was, met Rebergen aan de piano, net iets té quirky stembuigingen en dito teksten, evolueerde op Omdat ik dat wil al naar intense gitaarpop. Het eerder dit jaar verschenen Kalf was nog eens een gigantische stap vooruit, met volwassen songschrijverij, en de beste teksten van het Nederlandse taalgebied. Bovendien beschikt het ondertussen half-Antwerpse Roosbeef met onder meer Tom Pintens en Tijs Delbeke over een stel uitstekende muzikanten; voldoende garantie dus voor een fijne avond in De Studio.
Kalf opent heel sterk met het ingetogen “Amerika”, en vanavond is dat niet anders. Bij vlagen roept het gedachten aan Cat Power op, en niet alleen muzikaal: Rebergen wiebelt op haar hoge hakken over het podium als een ongemakkelijk paardje, maar het is ook precies die stunteligheid die haar zo innemend maakt. Met schaarse bindteksten als “Het volgende nummer… is ook een nummer…” krijgt ze – al dan niet bedoeld – de lachers op haar hand, en dan moet haar verhaal over cola drinken en ongewenst boeren laten tijdens een radio-opname van “Raak mij aan” nog komen.
Na het speelse “Controleer mij”, dat haast als een aftelrijmpje klinkt, en “Kalf”, met zijn heerlijke bas- en gitaarlijn, trekt Rebergen haar schoenen uit, om op haar sokken enkele nummers uit Omdat ik dat wil op te diepen. Te beginnen met “Pulpo”, dat met “We zijn graag op onszelf maar liever niet alleen” waarschijnlijk de mooiste zin uit haar oeuvre bevat. Ook “Iets teveel wij(n)” is zo’n oudje, maar misstaat hoegenaamd niet tussen de kleppers van het laatste album, en zeker rocker “Niet uitmaken” moet bijvoorbeeld helemaal niet onderdoen voor het jakkerende “De Schelde”.
En dan is er dus dat “Raak mij aan”: een wondermooie pianoballade, bijna Eurosongwaardig, over oorlogstijden en een meisje dat bang is om eenzaam en onaangeraakt te blijven. Rebergen begint in haar eentje, aan de piano, maar moet na een paar regels alweer stoppen – “Oei, dat was een boer”. Het is wat jammer, want hoe grappig ook, het is niet wat je wil horen tijdens zo’n emotioneel nummer. Maar goed: ze begint opnieuw, en dan vlot het wel. Alles bouwt op naar die grandioze finale, waar Pintens, Delbeke en drummer Tim van Oosten een dramatisch koortje mogen spelen. Een vroeg, en misschien wat atypisch hoogtepunt in deze set: de pathos (“Krenk mij diep / Scheld mij de huid maar vol”) staat in schril contrast met de (gespeeld?-)naïeve simpelheid van “Twijfelaar” en “Vergis ik mij” (“de tekst is nog erger dan een nummer van Bløf”, niet ònze maar haar woorden).
Aan het einde van de set, vooraleer de bijzonder grappige sleper “Modemeisjes” er in de bissen een punt mag achter zetten, maakt Rebergen nog een praatje met het publiek: neen, ze heeft geen cd’s meegebracht; vergeten, er is enkel vinyl. Ze wilde haar eigen album nog inkopen in de Fnac, maar dat mocht niet. “Moet kunnen”. Het is typerend voor een Roosbeefconcert: het màg allemaal wat slordig, wat ruw zijn (“Dit is een nieuw nummer. Het is nog niet echt af. Geen enkel nummer is eigenlijk echt af.”), Rebergen gaat niet voor de perfectie. Hoeft ook niet: zin na zin zijn haar teksten een genot om naar te luisteren, en ondanks haar eigenaardige podiummanoeuvres en onhandigheidjes, valt aan het einde van de rit toch echt niet af te dingen op de sterke songs, die genadeloos in je hoofd blijven hangen.