En daar is, na meer dan 30 jaar windstilte, Kinky Friedman terug met een nieuw studioalbum. Met een selectie van herwerkingen van ouder eigen materiaal gecombineerd met een rits covers van een select clubje artiesten, roept dat herinneringen op aan de American Recordings reeks van Johnny Cash.
Kinky Friedman, de Kinkster voor de vrienden, is een van de meest markante figuren uit de Amerikaanse roots- en countryscene. Vier studioalbums bracht hij uit in het decennium tussen 1973 en 1983 met teksten die gekenmerkt werden door humor, satire, maar die onderwerpen evengoed op een ernstige manier benaderden, zoals de holocaust in “Ride ‘em Jewboy”. Hij mag dan wel op tournee getrokken zijn met Bob Dylan — diens Rolling Thunder Revue –, toch bloedde zijn muziekcarrière langzaam dood. Na Under The Double Ego uit 1983 bracht hij geen nieuw studioalbum meer uit, al ging hij occasioneel nog de hort op. Hij wierp zich op het schrijven — met als resultaat een hele reeks prettig gestoorde detectiveromans met een New Yorkse detective genaamd Kinky Friedman in de hoofdrol — en op de politiek. Zo deed hij in 2006 als onafhankelijke mee in de race voor het gouverneurschap van de staat Texas. Met een vierde plaats en 12 procent van de stemmen bracht hij het er nog niet zo beroerd van af.
Wat meteen opvalt aan The Loneliest Man I Ever Met is dat het album gekenmerkt wordt door een veel donkerder sfeer dan zijn eerder werk. Geen songs met titels als “They Ain’t Making Jews Like Jesus Anymore” of “Get Your Biscuits in the Oven and Your Buns in Bed” deze keer. Hier is een gelouterd man aan het werk, met een stem die wat meer kraakt en krast als voorheen. Samen met gitarist Joe Cirotti en zijn oude compagnon de route Little Jewford op piano brengt hij een uitgelezen selectie covers, voorzien van een zuinige maar des te efficiëntere opvulling. Hier en daar is er op de achtergrond subtiel wat mondharmonica of bas te horen, maar verder gaat de instrumentatie niet. Muziek die alle ballast overboord gooit en teruggaat tot de essentie. Breekbaarder dan voorheen, zonder de ironie en bravoure die zijn eerder werk kenmerkten.
Een groot stuk van het album bestaat uit covers. Daarbij geen songs van hippe hedendaagse bands zoals bij de American Recordings van Johnny Cash, maar vooral werk van tijdgenoten. Dat hij diezelfde Johnny Cash (“Pickin’ Time”) of Merle Haggard (“Mama’ Hungry Eyes”) covert ligt dan misschien wel in de lijn der verwachtingen, maar met de kale, naakte versies weet Friedman zich de songs eigen te maken. Hetzelfde geldt voor het duet met Willie Nelson op diens “Bloody Mary Morning”. Sommige keuzes zijn minder voor de hand liggend. Op Tom Waits’ “Christmas Card From A Hooker in Minneapolis” (ongetwijfeld de meest Friedmaniaanse titel in het oeuvre van Waits) klinkt hij als een jazz-zanger in een rokerige nachtclub. Maar het kippenvelmoment van de plaat is zonder twijfel Warren Zevon’s “My Shit’s Fucked Up”. In tegenstelling tot wat de titel doet vermoeden een loodzware song, geschreven door Zevon nadat die zijn doodsvonnis genaamd kanker te horen kreeg. Waar het origineel nog enigszins hoopvol klonk, kijkt Friedman hier de dood in de ogen. Met een monkellach op het gezicht wel te verstaan.
Drie hernemingen van eigen ouder materiaal staan er ook op het album. De titelsong is een ouder nummer dat nu pas zijn eerste officiële release krijgt en zit in dezelfde sombere sfeer als de rest van het album (“And though it was the happy hour, it wasn’t any fun/’Cause the party again was just a party of one”). In vergelijking met de oorspronkelijke versie worden ook “Lady Yesterday” — een elegie voor een verloren liefde — en “Wild Man From Borneo” — geïnspireerd door zijn verblijf aldaar voor het Peace Corps — hier van alle franjes ontdaan. Het buitenbeentje op het album is ongetwijfeld “A Nightingale Sang in Berkley Square”, bekend geworden in de jaren ‘40-versie van Vera Lynn, waarin Friedman zich zowaar als een volleerde crooner ontpopt.
Of The Loneliest Man I Ever Met nu de artistieke wedergeboorte of het muzikale testament wordt van Kinky Friedman zal de tijd moeten uitwijzen. Muzikaal is het allemaal niet uitzonderlijk of ongehoord — dat was zijn eerder werk ook niet — maar de doorleefdheid die elke song uitademt maakt dit ongetwijfeld een van de meest authentieke albums van het jaar. Eentje dat zonder blozen naast het latere werk van Johnny Cash mag staan. Als dat geen compliment is.