Showcasefestivals: ieder land heeft ze onderhand wel. Maar tot de allerfijnste behoort nog altijd Iceland Airwaves in Reykjavik. Vergeet even de exotiek van vulkanen, lavavelden, geisers en de aurora borealis: ook muzikale ontdekkingstochten zijn immers zelden zo boeiend als in het Hoge Noorden.
IJsland blijft hip, ook bij ons. Enkele maanden geleden ging het Antwerpse barokorekst BOX nog in zee met de onvolprezen Mugison en diens maatje Pétur Ben en net nog liet Emiliana Torrini haar werk drastisch faceliften door het ook al Belgische The Colorist. Het blijft een opmerkelijk gegeven dat een klein, geïsoleerd land met slechts 320.000 inwoners zoveel boeiende schrijvers, filmmakers en muzikanten voortbrengt. Het aantal IJslandse bands met een internationaal platencontract valt zelfs nauwelijks meer bij te houden.
De rol die Iceland Airwaves in dat proces heeft gespeeld is behoorlijk groot. Het showcasefestival, dat in 1999 voor het eerste werd georganiseerd in een vliegtuigloods, met amper zes groepen op de affiche, begon kleinschalig, maar is zeventien jaar later uitgegroeid tot een groot vijfdaags evenement dat zowel muziekprofessionals als –liefhebbers uit alle windstreken naar Reykjavik lokt en in een mum van tijd uitverkocht raakt. Tijdens de Airwaves-week hoor je hier in de straten meer Engels dan IJslands spreken. Zelfs uit Japan en Australië komen festivalgangers aangevlogen. En allemaal zijn ze op zoek naar de volgende Björk of de volgende Sigur Rós.
Dat luchtvaartmaatschappij Icelandair als hoofdsponsor van het IJslandse muziekfeest dienst doet, is slim bekeken. Tegen november, wanneer de dagen al behoorlijk korter, kouder en donkerder worden, valt het toeristische seizoen helemaal stil. Dankzij Airwaves raken de vluchten naar IJsland echter weer volgeboekt en verdienen de hotels en de plaatselijke middenstand er ook nog wat aan. Zelfs platenzaken als 12 Tónar en Smekkleysa doen in de festivalperiode gouden zaken. Want wie van zijn verblijf in IJsland een souvenirtje mee naar huis wil nemen, kiest in negentig procent van de gevallen voor muziek.
Dag Eén: Méér dan louter elfjesmuziek
Iceland Airwaves was lange tijd nagenoeg uitsluitend een uitstalraam voor IJslandse pop- en rockmuziek in al zijn verschijningsvormen, maar daar komt de jongste jaren verandering in. Waar internationale bands tijdens hun Europese tournees IJsland vroeger oversloegen, vinden steeds meer grote en middelgrote namen uit de Angelsaksische wereld hun weg naar de Reykjavikse podia. Het toont aan dat Iceland Airwaves in de voorbije twee decennia tot een belangrijke merknaam is uitgegroeid.
IJsland heeft de reputatie een bruisend muzikaal laboratorium te zijn, waar men iedere commerciële strategie als een doodzonde beschouwt. Maar het eiland is zoveel méér dan dat: het is de enige plek ter wereld waar bankiers –- al 26 tot nu toe -– tot gevangenisstraffen zijn veroordeeld wegens hun aandeel in de bankencrisis van 2007 en waar een onconventionele, zich links van het centrum opstellende politieke partij als Piratar (“de piratenpartij”), die amper drie jaar bestaat, op dit moment door 36 procent van de bevolking wordt gesteund. Mochten er morgen in IJsland parlementsverkiezingen plaatsvinden, dan zouden de traditionele partijen, die er al sinds de Tweede Wereldoorlog aan de macht zijn, gewoon uit het water worden geblazen. We zien het bij ons nog niet zo gauw gebeuren.
Dit jaar staan, gespreid over twaalf podia die zich in de binnenstad van Reykjavik op wandelafstand van elkaar bevinden, ruim 240 bands op het programma. En dan hebben we het nog niet gehad over de vele off-festivalshows die je overdag gratis mee kunt pikken in platenzaken, klerenboetieks, boekhandels of koffiehuizen. Dat is goed nieuws voor de onfortuinlijken die er niet in zijn geslaagd een polsbandje voor Iceland Airwaves in de wacht te slepen. Wie het slim aanpakt (of jonger is dan 21, de minimumleeftijd die je in IJsland moet hebben om een plek te bezoeken waar alcohol wordt geschonken), kan immers ook zonder één kronar uit te geven, tientallen groepjes aan het werk zien.
Net voor woensdagavond het officiële startschot van het festival weerklonk, werd in een plaatselijke kunstgalerij een tentoonstelling geopend met tekeningen en schilderijen van Einar Örn Benediktsson, die bekendheid verwierf met bands als Purrkur Pillnik, KUKL en The Sugarcubes en momenteel de lakens uitdeelt bij Ghostigital. Zijn visuele werk getuigt van een niet aflatende punkesthetiek en vertoont raakpunten met de street art van wijlen Keith Haring, maar oogt iets ingewikkelder. Ook aanwezig tijdens de vernissage: Björk, al leek niemand daar van op te kijken. Reykjavik is wellicht de enige stad ter wereld waar de zangeres samen met vrienden een glas kan drinken zonder door opdringerige fans lastig te worden gevallen.
Een kleine twee uur later maakte Björks zoon, Sindri Eldon, zijn opwachting tijdens Iceland Airways met zijn groep The Ways. Het trio speelde tintelende punkpop waar volstrekt niets mis mee is, maar bij gebrek aan een eigen smoelwerk, weinig kans maakt om buiten IJsland potten te breken. “I’m giving up trying to give it up”, zong Eldon over zijn drankverbruik, wat bij het publiek op instemmend gemompel kon rekenen. Eén ding stond vast: de man had niet de originaliteit van zijn moeder geërfd, maar je moest hem nageven dat hij op geen enkele manier zijn genetische afkomst uitspeelde. Wie in IJsland ‘cool’ wil zijn, moet het zien te redden op eigen kracht. En zo hoort het.
Jong en gevestigd talent staat op Iceland Airwaves zij aan zij. Tot de laatste categorie behoort Stafraenn Hákon, een zevenkoppig postrockgezelschap dat al net zo lang bestaat als het festival en zich specialiseert in epische, vaak instrumentale nummers met fijnmazig gitaarwerk, statige pianomotiefjes, elegische cellofrazen en lyrische trombone-uithalen. De groep rond gitarist Ólafur Josephsson werkte in het verleden al samen met Minco Eggersman van het Nederlandse At The Close of Every Day, en vond inmiddels onderdak bij het Amerikaanse Darla-label. Op de setlist stond onder meer materiaal van de binnenkort te verschijnen negende cd “Eternal Horse”. De songs van Stafraenn Hákon klonken prikkelend, rijk aan detail, en refereerden vaag aan Sigur Rós (“Pride”) en Mogwai (“Val Kilmer”). Twee minpunten slechts: de gastzanger die de band na enkele nummers kwam vervoegen, had geen geweldige stem, en qua podiumuitstraling was er ook nog werk aan de winkel. Niettemin: een aardige set van een clubje dat ook buiten IJsland aandacht verdient.
Ensími is een groep die ooit nog met Steve Albini heeft gewerkt en ons alleen al om die reden nieuwsgierig maakte. Maar dat viel lelijk tegen. Het sextet, dat al te zien was tijdens de allereerste editie van Iceland Airwaves en dus al behoorlijk lang meedraait, serveerde een mengeling van emorock en electropop, goed gespeeld en voorzien van uitgekiende vierstemmige zangpartijen. Het publiek zong hun nummers devoot mee, maar zelf hoorden we niet méér dan saaie professionaliteit.
Heel andere koek kwam uit de oven bij Nordic Affect, drie ravissant ogende, klassiek geschoolde dames die slechts gewapend met een viool, altviool, cello en een laptop op het podium verschenen. Op hun nieuwe cd “Clockworking”, uit op een Amerikaans label, brengen ze enkel werk van vrouwelijke componisten, maar in de kamermuziekzaal van het kunstencentrum Harpa begonnen ze hun set met “Brain Damage”, een stuk van Valgeir Sigurdsson (de oprichter van het Bedroom Community-label), die overigens in de zaal aanwezig was. Nordic Affect speelde een mix van hedendaags klassiek en minimal music, die echter niet wars was van elektronische effecten en omgevingsgeluiden. Het resultaat was nu eens lyrisch en meditatief, dan weer schurend en schrapend. “Sleeping Pendulum”, een compositie van één van de leden van Amiina, werd door violiste Halla Steinunn Stafánsdottir als een solostuk gebracht, maar later kreeg Nordic Affect ook assistentie van drie zangeresssen die, al neuriënd, voor een vocale drone zorgden. Niet bepaald rock-‘n-roll, maar voor ons wel dé revelatie van de openingsavond.
“Ik voel heel veel liefde in de zaal, en ik wil ze allemaal”, zei Arnór Dan Arnarson, die enkele jaren geleden nog toerde met Olafur Arnalds, maar in IJsland (en daarbuiten) vooral bekend staat als de bezielde aanvoerder van Agent Fresco. De man, gezegend met een hoge, androgyn aandoende stem, toonde zich niet vies van een beetje pathos en theatraliteit, maar werd door het publiek wél op handen gedragen. Zijn band bestond uit strak spelende topmuzikanten die een kolkend stoofpotje serveerden van prog, metal, artrock en jazz. Het resultaat hield ergens het midden tussen Muse, Queen en Europe. Niet meteen ons kopje thee, maar wel het soort muziek waarmee je grote festivalweides in vuur en vlam kunt zetten. Agent Fresco ontkrachtte alvast het cliché dat er in IJsland louter breekbare elfjesmuziek wordt gemaakt. Maar daarover de komende dagen meer.
Dag Twee :: Een draaiende derwisj met ADHD
Het klimaat is, ook in IJsland, al lang niet meer wat het geweest is. Goed, het weer is nat en grijs, maar wanneer in Reykjavik omstreeks deze tijd van het jaar temperaturen van negen graden Celsius worden genoteerd, spreekt men hier al onomwonden van een hittegolf. En in de vele clubs en bars in de binnenstad, waar vijf dagen (en vooral nachten) Iceland Airwaves wordt gevierd, is het zo mogelijk nog heter.
Het kwik steeg alvast gevoelig tijdens het eerste van de drie optredens van Kimono, een inventief artrocktrio dat al sinds 2001 aan de weg timmert. Het maakt gelaagde, ietwat left of center klinkende gitaarmuziek, waarin je vaag de invloeden hoort doorklinken van bands als Wire, Television, Polvo en Sonic Youth maar die van genoeg eigenheid getuigt om uw respect te verdienen. De groep, aangevoerd door de Canadese zangeres-gitariste Alison McNeil (vroeger was het een hij, die als Alex door het leven ging) heeft sinds Easy Music For Difficult People uit 2009 geen platen meer uitgebracht, maar naar het nieuwe materiaal uit de set te oordelen wordt haar volgende cd, die inmiddels is ingeblikt, misschien wel haar beste ooit.
“Come on, clap louder, we’re more famous than that”, jende McNeil het publiek, voor ze het fantastische “Lee Harvey Oswald” inzette. De songs van Kimono klinken dezer dagen poppier en catchier dan ooit, al worden ze consequent in prikkeldraad gewikkeld en waren ze tijdens Airwaves volumineus genoeg om alle aanwezigen een collectief geluidsorgasme te bezorgen. Alison McNeil zong bezield en kneep de waanzinnigste riffs uit de snaren, Gylfi Blöndal bespeelde zijn bas alsof het een leadgitaar betrof en drummer Kjartan Bjarnason knoopte alles zo strak aan elkaar dat de songs tegen alle stormen bestand leken. Als uitsmijter verraste Kimono met een wervelende cover van Þeyr, een IJslandse new waveband uit de eighties die hier in het Noorden net zo legendarisch is als TC Matic bij ons.
Als er één IJslandse groep is die binnen de kortste keren op grotere schaal zou kunnen doorbreken, is het ongetwijfeld Fufanu. Ze werden al op sleeptouw genomen door Damon Albarn en toeren dra door Europa als support van John Grant. Debuut-cd Few More Days To Go verschijnt op 27 november bij het Britse One Little Indian, hetzelfde label dat destijds verantwoordelijk was voor de internationale lancering van The Sugarcubes. Dat laatste is geen toeval, want Kaktus Einarsson, de frontman van Fufanu, is de zoon van Einar Örn, die destijds lid was van dat gezelschap en algemeen wordt beschouwd als de peetvader van de IJslandse underground.
Kaktus stond voor het eerst op het podium van Airwaves in 2002, toen hij pas negen was en free-jazztrompet speelde aan de zijde van zijn vader. Hij voelt zich in de schijnwerpers dus als een vis in het water. Tijdens het optreden van Fufanu beklom hij met de nodige branie de P.A.-toren en monsterde hij het publiek zoals een veroveraar die op het punt staat vijandig terrein in te nemen. Songs zoals “Circus Life” en “Blinking”, een vorm van postpunk, beïnvloed door Europese electro uit de jaren zeventig en tachtig, straalden een ennui uit dat we sinds The Stooges niet meer hadden gehoord. Maar tegelijk putten ze energie uit een metalige, soms naar Pavement neigende gitaar en kort aangebonden, zigzaggende synths. Kaktus Einarsson toonde zich een geboren frontman die er niet voor terugschrok de toeschouwers uit te dagen en tegen het einde van de set manifesteerde hij zich als een draaiende derwisj met ADHD. Potentieel zàt bij deze heren. Een goede reden om hun eerste langspeler prompt op uw boodschappenlijstje te zetten.
Dat er steeds meer buitenlandse acts op het programma van Iceland Airwaves prijken, komt ook de Belgische scene ten goede, want zowel BRNS als Great Mountain Fire mochten zich dit jaar in Reykjavik in de kijker spelen. Zij konden echter niet concurreren tegen Mercury Rev, dat zopas met The Light In You zijn eerste werkstuk sinds zeven jaar op de wereld losliet. Naar goede gewoonte is het rijk aan kaleidoscopische details en sprookjesachtige geluiden, maar live vervielen Jonathan Donahue en zijn gezellen iets te vaak in ondoorzichtige bombast.
De zanger dirigeerde voortdurend onzichtbare, want op computerfiles opgeslagen orkesten en engelenkoren, maar zelfs al mochten ze wél lijfelijk op het podium hebben gestaan, dan zou je ze als toeschouwer tussen de dikke rookwolken wellicht niet eens hebben opgemerkt. Mercury Rev bracht een uitgekiende mix van oud (“Holes”, “The Funny Bird”, “Goddess On A Hiway”) en nieuw materiaal. Alleen was naar de symfonische rock van het Amerikaanse kwintet luisteren vergelijkbaar met een roman lezen van een auteur die uitsluitend kapitalen en uitroeptekens gebruikt. Een beetje vermoeiend, dus. Hopelijk weet Mercury Rev zondag in de Brusselse Botanique méér te overtuigen.
Neen, dan liever Ghostigital, met voorsprong één van de meest compromisloze bands die IJsland rijk is. We hebben ze in de voorbije jaren al in uiteenlopende line-ups de revue zien passeren, maar dit keer draaide alles weer om de twee kernleden: Curver Thoroddsen – de IJslandse Steve Albini, zeg maar – bediende een stel elektronische machines die striemende beatsalvo’s afvuurden, en de reeds hogervermelde frontman Einar Örn manifsterde zich als een performer die, tot nader order, zijn gelijke niet kent. Op zingen zul je de man niet gauw betrappen. Wat hij doet is scanderen, janken, kermen, steunen en acteren. Zijn teksten worden steevast bevolkt door absurdistische personages waarmee hij uitdrukking geeft aan de verwarring en de existentiële eenzaamheid van het leven in de 21ste eeuw.
Einar Örn heeft iets van een nar, die zijn subversieve humor aanwendt om de paradoxen van het internet- en iPhone-tijdperk bloot te leggen. “I’m connected”, schreeuwde hij, en instinctief voelde je dat hij precies het tegenovergestelde bedoelde. Ook stak hij de draak met de toeschouwers, die, telefoon in de aanslag, voortdurend elk moment van het concert wilden vereeuwigen, door gewillig te poseren en voor hij het podium verliet zelfs een selfie te maken, die hij achteraf op zijn facebookpagina zette.
Occasioneel werd Ghostigital in Reykjavik bijgestaan door een trombonist die aan zijn amalgaam van kale hiphopbats en messcherpe industriële geluiden een pikante portie freejazz toevoegde. Ieder concert van deze muzikale guerrilero’s blijft een unieke belevenis. Geen wonder dat Ghostigital in het verleden al allianties aanging met Damon Albarn, David Byrne, Mark E. Smith en Dälek. Einar Örn is, behalve een situationist, één van de geestigste en meest intense artiesten die we ooit al aan het werk hebben gezien. Onbegrijpelijk dus waarom hij nog nooit op, pakweg, Pukkelpop heeft gestaan.
De tweede avond van Iceland Airwaves werd, althans op óns lijstje, afgesloten door de legendarische Britse punkfunkband The Pop Group. Dit politiek radicale combo uit Bristol liet aan het einde van de jaren zeventig onuitwisbare sporen na met de lp How Long Will We Tolerate Mass Murder, maar verdween even snel als het gekomen was, ook al liet frontman Mark Stewart later nog van zich horen met The Maffia. De invloed van zijn messcherpe, hoekige funk en avant-gardedub klinkt vandaag nog door bij bands als Foals, maar eerder dit jaar bracht The Pop Group voor het eerst sinds 35 jaar ook zélf nog eens een plaat uit.
Na al die jaren is het revolutionaire karakter van haar muziek een beetje afgezwakt. Uit het concert bleek niettemin dat oude nummers als “We Are All Prostitutes”, “Thief of Fire”, “We Are Time” en “She’s Beyond Good And Evil” nog altijd staan als een huis. De originele leden van The Pop Group, tijdens de huidige tournee aangevuld met een jonge gitarist, mogen vandaag dan al de derde leeftijd naderen, ze klinken nog net zo furieus en snerend als weleer en gaan het experiment niet uit de weg. Gitarist Gareth Sager speelde bijvoorbeeld klarinet, terwijl hij het geluid vervormde met een wah-wahpedaal. Bovendien hoefden nieuwe nummers uit come-back-cd “Citizen Zombie”, zoals het stuiterende “Nowhere Girl” en het messcherpe “Mad Truth”, voor het oudere materiaal nauwelijks onder te doen. Mocht u plannen hebben om later deze maand naar Sonic City in Kortrijk te gaan, kruis The Pop Group dan aan als “zeker te bekijken”.
Dag Drie: Ge (dans)vloerd
De derde avond van Iceland Airwaves eindigde, dank zij de aanstekelijke funkpunk van LoneLady, in een feestje dat eenieders heupen en middenrif belaagde. Maar ook de theatrale performance van Bianca “CocoRosie” Casady en de in feedback gedrenkte garagerock van Singapore Sling kregen ons aan het likkebaarden.</p
Wie zich een weg baant tussen de ruim 240 acts die tijdens Iceland Airwaves op het menu staan, slaat de bal al eens mis. Want lang niet alles wat door de locals op hoerageroep wordt onthaald, is even exportwaardig. De baby-hiphoppers van Sturla Atlas waren onze aandacht al kwijt na anderhalf nummer en ook Vagina Boys, een gemaskerd gezelschap dat echte instrumenten combineert met elektronica en een zanger heeft die op een slimme manier gebruik maakt van autotune, wist ons met zijn verre van onaardige popsongs slechts een kwartiertje te boeien. Zelfs Sin Fang, de groep van Sindri Már Sigfússon, die ons vroeger zeer wist te charmeren met Seabear, slaagde er, wegens iets te banale deuntjes, niet in ons bij de les te houden. Komt daarbij dat we de Zweedse IJslander Mikael Lind, één van onze favoriete indietronica-artiesten, stomweg misliepen door een drukfout in het programma.
De off-festivalshows in de platenzaak 12-Tónar boden in de aanloop naar vrijdagavond gelukkig soelaas. Toegegeven, een naam als Pink Street Boys klonk op het eerste gehoor niet erg uitnodigend. Toch waren we aangenaam verrast door hun naar de vroege Velvets en Black Metal Motorcycle Club verwijzende garagesound. Een zanger die met zijn donkere bril en zijn “heb ik iets van je aan?”-houding cooler dan cool trachtte te zijn, twee vuile gitaren, een drummachine en trage, bezwerende songs: meer had de band niet nodig om je al je beschikbare oren te doen spitsen.
In een verglijkbaar genre, maar volwassener en trefzekerder, opereren de dame en heren van Singapore Sling. De groepsnaam verwijst naar een cocktail, maar ook al is spilfiguur Henrik Bjornsson in een vorig leven nog barman geweest, toch houdt hij staande dat zijn pseudoniem naar een Griekse undergroundfilm verwijst. Hoe dan ook, met zijn mengeling van dreinerige neo-pyschedelia, luide sixtiespunk, surfrock, girl group-muziek en gierende feedback, die zowel schatplichtig was aan The Velvets als aan The Jesus and Mary Chain, greep Singapore Sling je meteen bij het nekvel. De zanger had iets van een “rebel without a cause” en in hun zwarte leren jekkers oogden de groepsleden alsof ze een lidkaart van een gevaarlijke motorbende op zak hadden. Met nummers als “You Drive Me Insane” (erg schatplichtig aan “My Generation”), hun vroege klassieker “Life is Killing My Rock’n’Roll” en teksten die veel weg hadden van een scenario van een Tarantinofilm, bewezen de IJslanders echter dat ze hun kunstje helemaal onder de knie hadden. Jammer dus dat hun Suicide-met-gitarenrock dit keer niet eens een plek op de officiële Airwaves-affiche had gekregen.
Kristinn Gunnar Blöndal speelt bij de band Mr Silla, is daarnaast DJ en producer en was in 2008 met “Happiness & Woe” verantwoordelijk voor één van onze IJslandse “all time favourites”. Op die plaat, uitgebracht onder het pseudoniem Bob Justman, combineerde hij instrumentale postrocknummers met intimistische songwriting, verwant aan die van Elliott Smith. De artiest sleutelt al jaren aan een opvolger die “World On Fire” zal heten en nu toch binnenkort wordt losgelaten. Op Iceland Airwaves trad Blöndal aan met een sextet dat gewoon Justman was gedoopt en bedachtzame akoestische liedjes afwisselde met uptempo folkrock die ons slechts half wist te overtuigen. Bob Justman is geen vanzelfsprekende performer: soms mompelde hij meer dan hij zong en hij moest een bepaald nummer tot drie keer opnieuw inzetten voor het goed zat. Voorlopig geven we hem nog het voordeel van de twijfel, maar die nieuwe cd wordt écht wel het moment van de waarheid.
Shoegaze is weer in. Dat bleek de jongste jaren al uit de reünies van sleutelgroepen uit het genre zoals My Bloody Valentine, Slowdive, Ride en het weldra in Trix te bekijken Swervedriver. Eén en ander is ook Oyama niet ontgaan. Het jonge gezelschap uit Reykjavik, dat vorig jaar met Coolboy zijn eerste langspeler uitbracht, heeft het werk van de pioniers uit het genre grondig bestudeerd en komt dus op de proppen met ijle man/vrouw-vocalen, noisy gitaren en mistige songstructuren die je bij voorkeur zachtjes tot je onderbewustzijn laat doordringen. Oyama’s show op Airwaves gaf zeker blijk van potentieel, maar het kwam er nog niet helemaal uit. Voorlopig moet het vijftal het namelijk meer van zijn dromerige, ietwat glaciale sound hebben, dan van liedjes die je vakkundig onderuithalen. Blijven schaven is de boodschap.
Na Björk of Kristin Anna (ooit bij múm) kijkt men in IJsland al lang niet meer op van excentrieke stemmen zoals die van Bianca Casady. U kent de dame in kwestie wellicht kent als één van de zussen van CocoRosie. Binnnenkort brengt ze haar eerste soloplaat Oscar Hocks uit en die stelde ze tijdens Airwaves voor middels een theatrale voorstelling die ze de Porno Thietur doopte. Daarbij werd ze niet alleen begeleid door The C.i.A., een uitstekende band die voor het grootste deel uit multi-instrumentalisten bestond, maar ook door de danser Biño Sauitzvy, die voornamelijk vrouwelijke personages uitbeeldde en zo seksuele stereotypen ter discussie stelde. Op het grote scherm boven het podium vielen dan weer zwart-witbeelden te zien waarin dieren de hoofdrol speelden.
Vraag ons niet waar de show over ging, maar “I cut myself to free my soul” leek een veelzeggende songregel uit een bizar spektakel dat het ene moment speels, het andere onheilspellend aandeed, en in muzikaal opzicht het midden hield tussen hoorspel, musical en vaudeville. Je hoorde een kapotte piano, een pizzicato viool, een grofkorrelige gitaar en jazzy blazers. De zangeres zelf draaide aan knopjes, speelde met omgevingsgeluiden en bruitage en liet alle songs in elkaar overlopen, zodat ze een onafgebroken suite vormden, Bianca Casady’s schrille kindstemmetje overschreed wel eens de irritatiegrens, maar de voortdurende wisselwerking tussen beeld en geluid fascineerde genoeg om je van het eerste tot het laatste moment in de ban te houden. Wie heeft trouwens ooit bepaald dat alles wat de moeite waard is in het leven gemakkelijk of licht verteerbaar dient te zijn?
Het onbetwiste hoogtepunt van de derde festivaldag was dan weer het optreden van de Britse Julie Ann Campbell, die sinds ze bij Warp tekende door het leven gaat als LoneLady. Tot dusver bracht de artieste uit Manchester twee uitstekende platen uit, Nerve Up (2010) en het dit voorjaar verschenen Hinterland, waarmee ze alom lovende kritieken oogstte. Terecht, zo bleek uit haar live-prestatie in Reykjavik.
LoneLady combineert postpunk met strakke, dansbare funk, en is eigenlijk een soort Roísín Murphy, maar dan zonder de verkleedpartijen, en met muziek die dezer dagen ook iets nadrukkelijker weet te prikkelen. LoneLady droeg een T-shirt met het opschrift “funk you” en dat is precies wat ze deed op het podium. Behalve een soulvolle stem beschikt de zangeres over een geweldige, percussieve gitaartechniek. Haar verrichtingen op de snaren deden ons een beetje denken aan die van ESG, een New Yorkse dancepunkband uit de eighties, Talking Heads en His Funkiness zelve, Prince. In nummers als “Bunkerpop” of “Groove It Out” stond alles in het teken van, welja, de groove, en op de momenten dat LoneLady even op bas overschakelde, was het resultaat, mede door de combinatie van echte en elektronische drums, al even meeslepend en dansbaar.
Dat LoneLady ook een beeldend kunstenares is, merkte je voorts aan de knappe visuals op het scherm en slogans als “I want the factual life” en “Let’s go back to wonder”. Voorlopig is LoneLady nog het lievelingetje van de fijnproevers, maar in een rechtvaardige wereld zouden haar even stuiterende als catchy songs dagelijks op de ethergolven surfen. Ons heeft ze alvast zonder moeite gevloerd. Correctie: maak daar maar gedansvloerd van.
Dag Vier: Van de roetsjbaan naar het lunapark
Wie niets vermoedend door de straten van Reykjavik struint, krijgt de indruk dat de livemuziek je er uit alle kieren en spleten tegemoet waait. De hele stad is in de ban van Iceland Airwaves, en ook wie níet op het festival speelt, vindt wel een podium in een boetiek, restaurant of kunstgalerij om de aandacht van de vele neergestreken buitenlanders te trekken.
Dat hoeft u trouwens niet pejoratief op te vatten. Want tussen de vele gratis concertjes waar je overdag haast toevallig tegenaan loopt, zit opvallend veel moois. En ook de grote namen van de IJslandse muziek wagen zich tijdens Airwaves op kleinere plekken waar tussen artiest en publiek zo goed als geen afstand gaapt.
Zo zagen we een fijn concert van elektronicamuzikant Kippi Kaninus, die al jaren deel uitmaakt van Amiina, maar ook in zijn eentje interessante dingen blijft doen. Eigenlijk heet de man Gudmundur Vignir Karlsson, en is zijn pseudoniem de Latijnse benaming voor de spier die ons doet glimlachen. Zijn jongste lp (enkel op vinyl verkrijgbaar) heet Temperaments en de lange composities uit die plaat stonden ook centraal tijdens zijn optreden, waarvoor hij werd bijgestaan door een uitgebreide band met drums, percussie, bas, trombone en andere toeters, speelgoedpiano en een surfgitaar.
De nummers van Kippi Kaninus zijn niet bepaald easy listening Ze doen soms zo abstract aan dat je enige moeite moet doen om er je hoofd bij te houden. Het ene moment neigde de set naar avant-gardejazz, het andere naar aboriginalsmuziek, maar dank zij de aanstekelijke grooves stond je als toeschouwer toch met de heupen te wiegen. Zodra je eenmaal Kaninus’ grillige universum was binnengeloodst, kreeg alles trouwens een haast vanzelf sprekende logica.
Mocht Tom Waits een rapper zijn, dan zou hij wellicht klinken als Epic Rain, een IJslandse hiphopband, maar gelukkig geen van het type dat je voortdurend om de oren slaat met “sluts” en “ho’s”. Het kwartet wisselt parlandostukken af met gezongen passages en combineert knarsende samples met voornamelijk akoestische live-instrumenten. Epic Rain flirt met walsjes, zigeunerjazz, cabaret, folk, country en swamprock en smeedt die muzikale rijkdom aan een poëtische beatnikvibe én een hang naar de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw. De groep bracht met Elegy (2013) en Somber Air (2014) tot dusver twee uitstekende langspelers uit en die verdienen het zeker ook in de rest van de wereld te worden gehoord.
De grote verrassing van de avond was voor ons Andy Schauf, een singer-songwriter uit het Canadese Saskatchewan, die op zijn onlangs verschenen derde cd The Bearer Of Bad News (bij ons uitgebracht door PIAS), zo goed als alle instrumenten zelf bespeelt, maar zich op Iceland Airwaves liet bijstaan door een vierkoppige band waarin vooral de knappe bijdragen van de violiste opvielen. Schauf is geen man van uitroeptekens of grote gebaren: alles in zijn songs is ingehouden en op een subtiele manier onderbelicht. De man mocht op het podium dan een timide indruk maken en zijn donkere verhaaltjes op fluistertoon vertellen, de traag voortstrompelende ritmen en de schaarse inkleuring droegen bij tot de spankracht van prachtsongs als “Wendel Walker”, het naar Elliott Smith neigende “You’re Out Wasting” of “Jenny Come Home”.
Niemand speelde een noot teveel, zodat Andy Schaufs intimistische voordracht altijd centraal stond in het klankbeeld. De zanger en zijn gezellen leken een voor één ernstig jongelieden te zijn, maar enige tongue-in-cheek-humor was Schauf toch niet vreemd: “This is a party song for a saturday night”, kondigde hij aan, om vervolgens het introverte “I’m Not Falling Asleep” in te zetten. Was u vroeger een Duyster-adept, ga dan zeker eens naar muziek van deze stille jongen op zoek. U zult dan, net als bovengetekende, ontdekken dat Andy Schauf al enkele jaren actief is en met Darker Days en Waiting For The Sun To Come al twee andere platen heeft uitgebracht.
Wij eindigden onze Airwaves met twee bands die de afgelopen week ook in Brussel te zien waren en waar u dus elders al alles over kon lezen. Vooral Beach House kon op een overweldigende belangstelling rekenen: de gelukkigen die Harpa binnen raakten, verdrongen elkaar als haringen in een ton, maar voor de massa’s mensen die buiten in een eindeloze wachtrij stonden zag het er nog veel minder goed uit. Victoria Legrand en Alex Scally, op het podium bijgestaan door een drummer en bassist, brachten een set met oud en nieuw werk en klonken precies zoals je dat van hen mocht verwachten: als een hoog in het zwerk zwevende droompopband met naar de maan reikende gitaren en sierlijk op en neer deinende keyboards. De voluit zingende maar af en toe naast de toonladder grijpende Legrand toonde zich verheugd dat Beach House al voor de tweede keer op Iceland Airwaves mocht staan, maar haar warrige opmerkingen over girl power en vagina’s sloegen volstrekt nergens op. Wat maar weer eens bewees dat popsterren die niets zinnigs te vertellen hebben, er beter het zwijgen toe doen.
Dat hadden de heren van Battles zeer goed begrepen. De drie New Yorkers gingen meteen down to business en namen de toeschouwers mee op een dolle auditieve roetsjbaan die al lang niet meer uitsluitend naar mathrock leidde. Dave Konopka en Ian Williams haalden de onwaarschijnlijkste toeren uit met computerloops, stemsamples en vervormingapparatuur. Nooit klonken hun gitaren zoals je verwachtte dat ze zouden klinken, maar telkens wanneer de repetitieve motiefjes uit hun jongste cd La Di Da Di je op het verkeerde been dreigden te zetten, was daar het brutale slagerswerk van drummer John Stanier.
De set van Battles was uitdagend, inventief, “in your face” maar vaak amusant, zoals ook een uurtje in het lunapark dat kan zijn. Het publiek ging gewillig mee in de trip van het trio en discussieerde achteraf, bij een veel te dure pint, nog na over de vraag of de groep nu een vorm van techno speelde of niet. Maar tegen die tijd zagen we al zoveel sterretjes dat we de lokroep van de bedstee niet langer konden weerstaan. Dit was Iceland Airwaves, aflevering 17. U moest er volgend jaar maar eens zelf naartoe trekken.