Een vijfdelige rockopera over een lichtjes hallucinante queeste door een braakland van depressie,
zelfontdekking en vuilbekkerij, verspreid over 29 tracks, twee schijfjes en een totale speelduur van
meer dan negentig minuten. Anno 2015 is dat zo goed als een synoniem voor commerciële zelfmoord,
maar we hebben te maken met de band rond Patrick Stickles, en dat is nu eenmaal een muzikant voor
wie er geen andere optie is dan het volgen van de muze, waar die hem ook naartoe voert.
Mainstream success be damned. En gelukkig maar.
Als er iets opviel aan debuutplaat The Airing Of Grievances (2009), dan was het al het
onvermogen tot dosering. Zanger, gitarist en frontman Patrick Stickles is een artiest van het type dat
geen rem of gordel in huis heeft. Het is alles of niets. En het moet eruit. Dat zorgde ervoor dat
de regelmatig naar The Clash verwijzende rock van Titus Andronicus een eindje weg rammelde en
soms wat pompeus kon klinken, maar ook dat die begeesterd was door iets dat we best kunnen
omschrijven als het heilige vuur. Stickles is een razer die het volle pond geeft, lijf en leden in de strijd
gooit, speelt met de rabiate overtuiging van iemand die niets meer te verliezen heeft. Was The
Monitor (2010), een album over de Amerikaanse Burgeroorlog het voorlopige hoogtepunt qua
idiote durf, dan gaat hij met deze vierde plaat nog een paar stappen verder.
En eerlijk: tussen die negenentwintig tracks zijn er heel wat die we gerust hadden willen opgeven.
Zo’n obligate intro heb je eigenlijk helemaal niet nodig, net als de instrumentale bruggetjes die her en
der opduiken, of de “Intermission” (tachtig seconden ruis halverwege de plaat, jaja, you made your
point), het bombastische “Sun Salutation” (hippegewauwel om deel twee op gang te brengen), die
meerstemmige “Auld Lang Syne” en het stukje no-fi van “Stable Boy”. Of de ‘moraal’ die de
plaat afrondt met knipoog naar een eeuwenoude literaire traditie. Eerlijk? Je kan die negenentwintig
terugvoeren naar twintig zonder in te boeten aan zeggingskracht. Maar ook dat is Stickles, die zonder
vragen de Supersize-versie onder je neus duwt. Maar dat we The Most Lamentable
Tragedy zonder aarzelen aanbevelen, of nee, binnenkort gewoon zelf aan uw voordeur komen
afgeven, betekent dat de rest van de plaat dan ook fucking goed is.
We kunnen de verhaallijn eigenlijk niet zo goed volgen zonder tekstboekje, maar dat was ook al
het geval bij Hüsker Dü’s Zen Arcade, en laat die laatste band nu ook eentje zijn die duidelijk
aanwezig is in de feel van deze plaat. Niet enkel door die eigenaardige samenhang en
combinatie van furieuze hardcore punk, verwijzingen naar classic rock, uitstapjes richting folk
en compacte experimentjes, maar je vindt hier dus ook die manische energie, die schuimbekkende
drive die aanwezig is in de meest traditionele songs. Zelfs de springerige, met strijkers opgefleurde
pop van “Come On, Siobhán” of de alles-of-niks-rock van “No Future Part IV: No Future Triumphant”
pakken uit met die onverzadigbare gretigheid, die uitbundige Jonge Turkengoesting.
Elders wordt die Hüsker Dü-referentie nog tastbaarder. Die fanfareroffel aan de start van “Dimed
Out” moet wel een verwijzing (ja, toch?) zijn naar de start van “Zen Arcade”, zeker wanneer Stickles,
een zanger waar tien stemmen in lijken te huizen, begint te kelen als Bob Mould in zijn jeugdige
hardcoreperiode. En dat komt nog eens terug in “Into The Void (Filler)”, waar die stem half begraven
zit onder lagen verschroeiende stofzuigergitaren. Elders wordt geknipoogd naar de turbulente
rammelpunk van de oude Replacements (“Look Alive” is het verre neefje van “Customer”),
messcherpe stadionpunk-in-48-seconden (“Lookalike”), het terrein tussen Buzzcocks en Hives
opgezocht (“I’m Going Insane (Finish Him)”), en even, heel even, klinkt de band als een driftige
punkversie van het gruwelijk onderschatte Marah (“I Lost My Mind (DJ)”).
Fijne referenties, al zijn er natuurlijk ook nog altijd de verwijzingen naar The Clash en The E-Street
Band, door de manier waarop rootsgeluiden verwerkt worden in klassieke rock-‘n-rollsongs die elk
moment uit hun voegen kunnen barsten, zoals de groothartige rock van “Fired Up” (tussen
Springsteen, Hüsker Dü en Elephant 6, écht!) of “I Lost My Mind (+@)”. In “Mr. E Mann” klinkt
de band dan weer als een bombastischer Squeeze, terwijl het epische slot van het eerste schijfje de
joligheid van The Pogues samensmelt met de pompeuze riffrock van T-Rex en jachtige meezingpunk.
Die fluit nemen we er wel bij.
Laat er echter geen twijfel over bestaan; ondanks al die referenties en verwijzingen is Stickles
vooral zijn eigen man en slaagt hij er in, weliswaar met de hulp van een vijftiental (!) muzikanten, om
van The Most Lamentable Tragedy een epos te maken met een heel eigen schwung en flair.
Vermoedelijk wat veel van het goede om in één ruk uit te zitten, want het heeft dan ook iets van een
overenthousiaste neef die je op anderhalf uur door z’n platencollectie wil sleuren, maar als je het
schijfje per schijfje aanpakt, dan word je getrakteerd op een begeesterde, bevlogen scheut rock-‘n-roll.
En daarvoor mag wel eens wat moeite gedaan worden, want dat Stickles z’n koppige ding blijft doen,
wars van de flauwe koek die dezer dagen vaak de lucht in geprezen wordt, verdient alle lof. Zeker met
dit soort resultaten. Je ruikt het zweet, de overgave en inspiratie die erin gestopt zijn. Nog,
Patrick. Nog!
Titus Andronicus speelt op 19 november in de Nijdrop (Opwijk), een concert i.k.v. Autumn Falls.