… en die van Hubro blijven vanuit Noorwegen de wereld bestoken met boodschappen uit de ondergrond. Voel je bij dergelijke ondernemingen dat er na een tijdje doorgaans de klad in komt, of dat het ongewone gaandeweg ingeruild wordt voor een conventioneler parcours, dan valt daar voorlopig weinig van te merken bij Hubro, dat resoluut blijft kiezen voor artiesten die hun ding doen. De ene al iets astranter dan de andere.
Monkey Plot – Angående omstendigheter som ikke lar seg nedtegne
Het akoestische trio Monkey Plot — gitarist Christian Winther, bassist Magnus Skavhaug Nergaard en drummer Jan Martin Gismervik — maakt muziek van de soort waarvoor de gemiddelde Vlaming vermoedelijk de dooddoener “Dakannikook” zou bovenhalen. Het is immers muziek die vooral opvalt door z’n spontaniteit en onvoorspelbaarheid. Zelden valt veel bewijs van een traditionele instrumentbeheersing te rapen. Er zijn amper of geen strakke ritmes, vingervlugge solo’s of andere hoogstandjes. Maar dat viel natuurlijk ook wel te verwachten. Halen de drie nog redelijk gestroomlijnde stoten uit bij Karokh, dan hebben verwante bands als Ich B!n Nintento en Mummu (waar Winther en Skavhaug Nergaard in zitten) al net zo’n ongedwongen we-zien-wel-waar-we-belanden-filosofie.
Op hun tweede album wordt opnieuw gekozen voor een aanpak die het spontane en ongedwongen musiceren op de voorgrond zet, met improvisaties die hier en daar wel een pastorale air hebben, of iets van een antieke rite, maar vooral van een stel kerels die zich niet gaan bezighouden met akkoordenschema’s en strofe/refrein-toestanden, maar de focus op het instrument leggen. Dat gebeurt dikwijls met een erg repetitieve, soms zelfs minimalistische aanpak. In opener “Unge mennesker” blijft het bij staccatogetokkel en een opeenstapeling van verwante klanken. Idem voor “Et mikrofoto”, dat het doet met een dwingendere, neurotische vibe.
De stukken zijn kort (twaalf in minder dan veertig minuten), maar ze raken zelfs niet aan eenvoudige popstructuren. De ene keer teren ze minutenlang op een eenvoudige baspuls waar gitaar en drums rondwentelen met geprikkel en gewrijf; iets later is het een en al gekraak, geritsel en gegrom. Instrumenten staan niet ten dienste van songs, maar van geluidsspelletjes, waarbij snaren hardnekkig geplukt worden. Een enkele keer heeft het iets van een elektro-akoestische schets (“Inne”) of krijg je iets dat je bijna zou kunnen beschouwen als een sjamanistisiche groove (“Undertiden”), maar de indruk die het sterkst nazindert, is die van een totale vrijheid die niettemin een eigen karakter en zelfs coherente eenheid oplevert.
SkyDive Trio – Sun Moee
Dan bewandelt het SkyDive Trio toch paden die een stuk vertrouwder aanvoelen. Aan het hoofd staat gitarist Thomas T. Dahl, die hier zijn debuut maakt als bandleider. Dahl is een product van de befaamde universiteit van Trondheim en maakte deel uit van het in Noorwegen gelauwerde Krøyt, maar speelt ook al jarenlang met zijn kompanen: bassist Mats Eilertsen en de Finse drummer Olavi Louhivuori. De drie leden dragen allemaal composities bij en Dahl beschikt over een soepele speelstijl die vrij is van flash en is duidelijk een artiest die de spotlights maar al te graag deelt met zijn bandmaten. Zeker Eilertsen grijpt de geboden kansen graag aan om het functionele baswerk te overstijgen. Het is duidelijk dat je te maken hebt met een muzikant die al gelooid is door het vak.
Dahl hanteert doorgaans een erg zachte en melodieuze stijl, een beetje zweverig, maar ook geworteld in de jazz-, roots- en poptradities. Soms zorgt het ervoor dat zijn softe aanpak gevaarlijk dicht bij wat meliger of kabbelende zones komt, maar die weet hij doorgaans behendig te omzeilen, zonder te bruuskeren of via het inzetten van bescheiden elektronische effecten, die nergens dienen om de aandacht af te leiden van zijn spel. In songs als “Bravo” (eentje van Eilertsen) en “Talbot” (een eigen compositie) levert het alleszins knappe, harmonieuze, smaakvolle resultaten op. Muziek die vloeit, fris is als de ochtenddauw en vaag een filmische insteek biedt.
Opvallend is ook hun bewerking van Portisheads “Sour Times”, die pas na een minuut of twee echt herkenbaar is en die ze op een knappe manier verwerkt hebben in hun eigen stijl. Dat verrassingseffect is snel weg, maar de sfeer van het origineel is mooi intact gehouden. De meest opvallende compositie is echter de titeltrack, die voortdurend op twee gedachten lijkt te steunen, met een zwoel wiegende ritmesectie die wordt opengebroken door plotse uitvallen van de gitarist, met elektronische manipulatie erbovenop. Achteraan de plaat wordt “Becks Back”, dat een beetje herinnert aan de met country geïnjecteerde variant van Bill Frisell, fijn afgewisseld met Louhivuori’s “Four Words”, de meest open en filmische compositie, waarmee het trio ei zo na in ambient-wateren belandt. Daarmee klinkt het SkyDive Trio dus een stuk traditioneler dan Monkey Plot, maar met net voldoende karakter om het traditionele Noorse etiket van zich af te schudden.