Er was een tijd dat Morrissey the press in Belgium niet pleasede, en ons land zonder verpinken links liet liggen. Tegenwoordig heeft Mozzer wel trek in België, en is hij elk jaar wel in een zaal te lande te vinden. Er kan al eens van overdaad gewag worden gemaakt, maar wanneer Morrissey “’How Soon Is Now”’ of “’First of the Gang To Die”’ inzet, kan geen moment te veel zijn.
Weinig daarvan gisteravond in de Ancienne Belgique evenwel. Morrissey had, ingeleid door andermaal een groezelige VHS-compilatie met beelden van onder andere Aznavour, Klaus Nomi en The New York Dolls, een setlist meegebracht die meer op recent werk en ouder solomateriaal was gestoeld. Prijsbeest You Are The Quarry viel geheel uit de basisopstelling, wat jammer mag heten, en ook The Smiths werden goeddeels in de kast gelaten.
Vauxhall And I, dat andere meesterwerk op kousenvoeten dat Morrissey als soloartiest uitbracht, mocht wel twee van haar allerbeste nummers afvaardigen. “’Now My Heart Is Full”’ was een eerste kippenvelmoment, het eerste moment ook waarop Morrissey echt baas leek te worden over de andermaal al te agressieve geluidsbrij die de band achter hem uitstootte. Moz verkondigde het verhaal van Graham Greene’s Dallow, Spicer, Pinkie en Cubitt met bravoure en mededogen, twee van zijn allergrootste kwaliteiten. “’Speedway”’, die andere parel, was door de band eerder helaas al weggeblazen, en ook opener “’Suedehead”’ en “’Alma Matters”’ gingen wat verloren in het te voluntaristische drumspel van Matt Walker.
Het zou een strijd worden die de hele avond bleef duren. Morrissey was zelf iets minder spitant dan we van hem gewoon zijn – wat amechtig koeterwaalse pogingen om een geveinsd mondje Frans te spreken en een opmerking over de Amerikaanse Taliban die in de lucht bleef hangen niet te na gesproken – en had het, hoewel hij erg goed bij stem was, de hele avond moeilijk om boven de band uit te komen. En dat is zonde, want hoewel Boz Boorer Tom Boonengewijs een wegkapitein is die zijn hoogtepunt achter zich heeft liggen, zit er wel fluweel in de combinatie Jesse Tobias-Gustavo Manzur, die nog te zelden op het voorplan mogen treden. Was het een bewuste keuze, de stevig spelende band bij de songkeuze die niet zelden gewag maakte van in vitriool gedoopte teksten? Want ook wat dat betreft koos Morrissey opnieuw geëngageerde mantras boven bevlogen lyriek. “’Ganglord”’ was een nummer dat de corruptie en nodeloze agressie van de ordediensten centraal zette, in “’The Bullfighter Dies”’ werd de dood van een stierenvechter gecelebreerd en orgelpunt “’Meat Is Murder”’, waarvoor Morrissey zo mogelijk nog meer shockerende beelden dan ooit tevoren tevoorschijn toverde, moest ons er nu echt allemaal van overtuigen welke verantwoordelijkheid vleeseters dragen. Dat de aangeleverde beelden vaak wat manipulatief aandeden doet volgens Moz ongetwijfeld niet ter zake.
Maar alles in acht genomen viel Morrisseys tigste passage langs Belgische podia toch alweer wat lichtjes uit. Net iets te veel middelmaat, net iets te weinig charisma, te veel water, te weinig wijn. “’Staircase at the University”’,”’ I’m Not A Man”’ en “’I Will See You In Far-Off Places”’ mochten door
een dan weer subtielere, dan weer meer passionele invulling nog overeind blijven, “’Oboe Concerto”’ en “’My Dearest Love”’ deden dat niet en waren collectieve smartphonemomenten. Laat in de set serveerde Moz met Smithsrocker “’What She Said”’ en bis-voor-de-eeuwigheid “’Everyday Is Like Sunday”’ wel het bewijs tot wat een Morrissey in topvorm ook op zijn 56ste nog steeds in staat is. Dat is helaas niet de combattieve rock die gisteren het voortouw nam.