In Berlijn had hij met Low, “Heroes” en Lodger al eerder afscheid genomen van de seventies, de wereldhits “Ashes To Ashes” en “Fashion” lieten enkele jaren later horen dat David Bowie nu ook echt klaar was voor het volgende decennium. Toch kwam die metamorfose van jaren zeventig-icoon tot jaren tachtig-idool er niet zomaar. Daarvoor moest de rusteloze kameleon eerst de demonen uit zijn eigen verleden zien te bezweren.
“Scary Monsters is voor mij altijd een soort van zuivering geweest. Het was er me om te doen komaf te maken met gevoelens waar ik tot dan toe moeilijk mee kon omgaan. Ik wilde vooral bepaalde zaken een plaats geven, proberen te begrijpen waarom ik net dié dingen meemaakte. Je kan die niet zomaar uit je hoofd zetten of doen alsof ze niet gebeurden en zeggen: ‘Oh, maar toen was ik gewoon anders.’”
Zo zou David Bowie het later zelf allemaal samenvatten. Dat deze plaat uitgerekend in 1980 verscheen had niet zozeer te maken met het nieuwe decennium, maar met het feit dat hij eindelijk had afgerekend met enkele kwesties die al langer drukten op zijn creativiteit en op zijn gemoedsrust. Hij was nu officieel gescheiden (en verwierf zelfs het hoederecht over zijn zoon), had gekapt met overmatig gebruik van coke en andere stimulantia, én hij had gebroken met zijn malafide manager.
Evenwicht
Niet langer in zak en as begon hij in februari ’80 aan de opnames, klaar om de seventies in te pakken en op te bergen, en te (her)beginnen met een schone lei. Scary Monsters… moest echter meer zijn dan een muzikale duiveluitdrijving. Bowie wilde niet alleen op artistiek vlak overtuigen, hij zocht ook naar een nieuw, commerciëler geluid. Een gezond evenwicht tussen toegankelijkheid en innovatie, dat neerkwam op een verfijning van de nogal experimentele sound van de invloedrijke Berlijn-trilogie.
Tijdens de opnamesessies in New York ontkiemden nieuwe ideeën en invallen al snel tot nummers die nog steeds tot Bowies beste werk behoren. Bovendien wist hij ook oude demo’s, tekstflarden en melodieën die hij schreef voor Ava Cherry (ex-achtergrondzangeres en dito lief) tot volwaardige, voldragen songs te kneden. Nu hij toch puin aan het ruimen was, kon hij net zo goed een paar brokstukken aan elkaar lijmen en oppoetsen zodat ze bruikbaar waren voor de toekomst.
Daarnaast smokkelde hij ook (al dan niet verholen) knipogen en verwijzingen naar eigen werk en naar oudere muziekstijlen (Motown, rock-n’-roll, een slaapliedje uit een musical) in de plaat, terwijl ook al een ruwe versie is te horen van de tegelijk robuuste en afgelikte mainstreamsound waarmee hij later de arena’s in trok en eindelijk ook de Amerikaanse markt zou veroveren.
“Pak ze, Bobby!”
Zodra de fond was gelegd en de structuur op poten stond, werd het nieuwe materiaal verder aangekleed en ingekleurd. Andy Clark (toetsen), Roy Bittan (piano) en Chuck Hammer (gitaarsynthesizer) waren bepalend voor de klankkleur van “Ashes To Ashes”, maar essentieel voor de toon en de sfeer van het héle album was de bijdrage van Robert Fripp, de gitaarheld van “Heroes”.
Op Scary Monsters… smukt hij de arrangementen op met vloeiende, beklijvende melodieën, maar markanter zijn de atonale solo’s en agressieve gitaarpartijen die het sinistere karakter van de plaat nog meer benadrukken. Deze keer was er geen Brian Eno in de studio om hem aan te lijnen (zoals in Berlijn was gebeurd), maar mocht hij zijn gitaar als een hellehond loslaten op de songs, alsof een geagiteerde Bowie hem de hele tijd “Pak ze, Bobby!” toeblafte.
Waanzin en wantrouwen
Privé mochten de boze geesten dan bezworen zijn, op de weg die vóór hem lag kon het gevaar nog steeds om elke hoek loeren. Hij spaart zichzelf dan ook niet in de teksten, hier en daar zit er zelfs een waarschuwing in: a million dreams leiden tot a million scars, zingt hij, maar tot wie? Zichzelf, een ‘denkbeeldige broer’, zijn zoon of de jonge Bowie? Epigonen zoals de ‘new romantics’ (“same old thing in brand new drag”) voorspelt hij evenmin een zorgeloze toekomst: “The fingerprints will prove that you couldn’t pass the test / There’ll be others on the line filing past.”
Het wantrouwen blijft, en niet alleen wat zichzelf en zijn leefwereld betreft. Wat op The Man Who Sold The World en Diamond Dogs nog onheilspellende toekomstvisioenen waren, lijkt nu echt. Als een afstandelijke reporter beschrijft hij een door waanzin en geweld geregeerde wereld (“so where’s the moral when people have their fingers broken / to be insulted by these fascists it’s so degrading”), soms zit hij er zelf middenin.
Natuurlijk blijft het uitkijken met een gewiekste, intelligente tekstschrijver als Bowie. Vooral wanneer hij de persoonlijke toer opgaat, worden de teksten vaak cryptischer en spelen ze zich af op verschillende niveaus. Bowie is hier protagonist en antagonist, observator en commentator, en vaak vloeien die rollen in een en dezelfde song in elkaar over.
Maar wanneer de tekst de luisteraar in het ongewisse laat, dan is er wel de stem die hints geeft. Bowie zingt (soms met gevoel, soms monotoon en apathisch), croont, schreeuwt, gaat van spreekstem over borststem naar kopstem (en weer terug), gebruikt langgerekte vibrato’s en doet aan overacting. Mooi is het niet altijd, maar het staat wel ten dienste van de songs.
Junk? Fascist?
De tijdloze, perfect in elkaar gezette pop van “Ashes To Ashes” en de kille robotfunk van “Fashion” bewijzen dat Bowie de concurrentie nog steeds een stapje voor was. Maar ook over de teksten vloeide heel wat inkt, want bekent Bowie nu niet dat híj die Major Tom uit “Space Oddity” is en dat die niet in de ruimte maar aan de drugs zat? En klinkt zijn “Fashion” nu niet heel erg als ‘fascism’, de ideologie waarmee in zijn cokeperiode zo koketteerde?
Beide songs gaan – áls het voorgaande al zou opgaan – over veel meer dan dat. Bowie zoekt in “Ashes To Ashes” inderdaad Major Tom op en, inderdaad, die ruimtereis was onder meer een metafoor voor een drugstrip. Maar het personage illustreert hier ook hoe de zelfverzekerde Bowie van ’69 evolueerde tot die van ’80, met al zijn misstappen en misrekeningen. Hij was nochtans gewaarschuwd: “my mama said / to get things done / you better not mess / with Major Tom”.
De grensverleggende clip vult het verhaal aan. De astronaut, de man in isoleercel en de Pierrot zijn alle drie incarnaties van de Bowie uit het verleden; de clown verwijst naar de beginjaren, toen hij behalve (brave) folkzanger ook mimespeler was. Ook troonpretendent Steve Strange van Visage doet mee – net als drie andere new romantics. Aflossing van de wacht? Niet voor lang dan, want naast Pierrot worden ook Strange en co op de hielen gezeten door een bulldozer.
De tekst van “Fashion” lijkt op een eerste niveau inderdaad over macht en machtsmisbruik te gaan, over de massa die zich blind achter de politieke leider schaart en gelooft in diens holle frasen en loze beloften. Maar Bowie ridiculiseert hier ook het stijlfascisme, de snobs die denken anders te zijn dan de rest maar er allemaal eender uitzien door altijd dezelfde voorbeelden (zoals hijzelf er een was) te kopiëren.
The rise and fall…
Scary Monsters… And Super Creeps is een sterke en evenwichtige plaat, maar geen meesterwerk. De confrontatie aangaan met zichzelf en zijn angsten om bevrijd de jaren ’80 in te gaan, daar ging het om. Dit was het album dat de méns David Bowie moest maken, zonder een nieuw alter ego of een Berlijnse Muur om zich achter te verschuilen. Toch mag ook de invloed op de sound van enkele typische jaren tachtig-genres zoals postpunk, new wave en synthpop niet onderschat worden.
Wie had gehoopt dat hij hierna zou doorgaan op de ingeslagen weg, kwam bedrogen uit. Voor zijn volgende plaat koos Bowie voor een erg Amerikaans geluid, ‘iets dansbaars met bluesrockgitaren’ moest het worden. Let’s Dance werd zijn best verkopende album ooit, en luidde het tijdvak in dat Bowie achteraf meesmuilend zijn ‘Phil Collins-jaren’ zou noemen: de jaren van de megatournees, van de duetten met andere wereldvedetten maar jammer genoeg ook van de artistieke terugval.
Voor de wederopstanding was het wachten tot 1995, toen hij samen met Brian Eno 1. Outside opnam, een conceptalbum waarop hij als voyeur of utter destruction teruggreep naar de thematiek van The Man Who Sold The World, Diamond Dogs en Scary Monsters… And Super Creeps…