Al sinds 2002 wordt in Amsterdam jaarlijks het Doek Festival georganiseerd, een meerdaags evenement dat vertegenwoordigers van de Amsterdamse jazz/impro-scene verenigt met collega’s uit andere oorden. Dat leverde in het verleden al bijzondere programma’s en resultaten op, al was deze dertiende editie ongetwijfeld het voorlopige kroonstuk. Het collectief had immers niet minder dan Anthony Braxton en een forse afvaardiging van het New Yorkse Tri-Centric weten te strikken. Het resultaat: een onstuitbare weelde, zelfs als je er, zoals wij, maar een dag bij kon zijn.
Het werd immers een zesdaagse die niet enkel gevuld werd met avondconcerten, maar ook open repetities, interviews en Q & A-momenten. Zo’n twee dozijn muzikanten improviseerden, voerden nieuwe composities uit in kleine en grote(re) bezettingen, en brachten werk van Braxton (die zelf van de partij was voor de eerste drie dagen), maar ook van Misha Mengelberg, icoon van de New Dutch Swing en, zo zou later blijken, van onschatbare waarde voor hedendaagse muzikanten in binnen- en buitenland. Om dat in de verf te zetten had het Holland Festival een symposium opgezet – Misha’s middag – om het belang van de man uit de doeken te doen. Dat vond eerder die dag plaats in het Bimhuis, een dag na zijn tachtigste verjaardag en twee dagen na de zeventigste van Braxton.
MISHA’S MIDDAG
Daarvoor was een mooi programma voorgesteld, met een paar gasten die vanuit persoonlijke ervaring enkele facetten van Mengelberg kwamen toelichten, terwijl anderen het meer deden vanuit academische of muziektheoretische hoek. Het werd hoe dan ook een even diverse als leerrijke middag, al is de figuur van Mengelberg dermate complex, trok hij zo vaak rookgordijnen op, sprak hij zichzelf zo graag tegen en vergreep hij zich zo veel aan onzin, dat je het gevoel had de essentie van de man soms binnen handbereik te hebben, maar niet helemaal te kunnen vatten. Mengelberg is, zo wil de overlevering het, een saboteur, een dwarsligger en eigenzinnige deugniet, maar daar zat meer achter. Hij was geen charlatan.
De eerste gast van formaat was George Lewis, boegbeeld van de AACM, vermaard trombonist, lesgever en lange tijd een muzikale sparringpartner van Mengelberg. Wie een academische uiteenzetting verwachtte (die is immers de auteur van het grondwerk A Power Stronger Than Itself), die kon die verwachtingen al snel bijstellen, want Lewis slalomde eigenzinnig en gezapig tussen zelfgemaakte home videos uit de tijd dat hij in Amsterdam verbleef, en stukjes familie- en muzikale voorgeschiedenis van Mengelberg. Meteen een enorm uitgelopen aanzet, maar dan wel van iemand die vanuit een bevoorrechte positie zijn ervaringen kon delen.
Louis Andriessen (die 76 werd op deze dag) was een generatie- en studiegenoot van Mengelberg en kwam het portret verder aanvullen. Of misschien ook enkele stukjes van plaats verwisselen, want hoewel zijn verhaal overlapte met dat van Lewis, wilde hij eerder inzoomen op ‘de pre-historie’ van Mengelberg, het kader waarin die muzikanten pasten en, minstens even belangrijk, waar ze zich tegen wilden afzetten. Het werd een licht chaotische, soms absurde uiteenzetting, in het Nederlands en het Engels, waarin het triviale (partijtjes tafeltennis) werd afgewisseld met het persoonlijke en de historische overlevering. Zo kreeg je iets meer inzicht in het tot stand komen van de legendarische opera Reconstructie, waar naast Andriessen en Mengelberg ook Hary Mulisch en Hugo Claus hun medewerking aan verleenden. Maar ook hier dezelfde boodschap: Mengelbergs bijdrage werd meer dan eens omschreven als saboteerwerk.
Het tweede luik ging van start met een uitermate intrigerende uiteenzetting van musicoloog Floris Schuiling, die recent doctoreerde met een proefschrift over het ICP Orchestra, dat hij zo’n twee jaar volgde. Het was een gedroomde inkijk in die unieke combinatie van stijlen en persoonlijkheden. Schuiling ging in op hoe Mengelberg altijd al strijd voerde tegen de klassieke hiërarchische organisatie van een orkest, de creativiteit en weerbaarheid maximaal wilde aanzwengelen en zijn muzikanten aanspoorde om zelf het heft in handen te nemen. Dat werd mogelijk gemaakt door zijn vaak onafgewerkte composities. Mooist van al was misschien wel de korte uitleg over de ‘virussen’ in de muziek van het ICP, tactieken waarmee de muziek van het orkest verstoord kan worden. Al hangt het ervan af of die ingrepen ingeperkt worden of zich kunnen verspreiden. De theorie werd daar getoetst aan voorbeelden, waardoor je ook als niet-muzikant een beter zich kreeg op (een stuk van) de aanpak van Mengelberg en zijn vlaggenschip.
Ook van de partij: Kevin Whitehead, die het genre van de ‘New Dutch Swing’ einde jaren negentig op de kaart zette en zo eigenlijk en de facto biograaf van Mengelberg, Bennink en hun muzikale opvolgers werd (misschien zit er ooit een aangevulde editie in, die de boom van de laatste jaren meeneemt?). Het werd een even erudiete als absurde uitleg waar de metafoor van het spijsverteringssysteem als een rode draad door liep. Die werd ingegeven door de opvoering van Mengelbergs opera Koeien, die deze week in premère gaat. Opnieuw kreeg je uitgebreid te horen hoeveel moeite Mengelberg deed om de processen van compositie en improvisatie levend en fris te houden. Dat gebeurde door voortdurend kruisverbanden te leggen (‘Mengelberg is nooit uitgekauwd’), te saboteren en genoeg openheid te garanderen, zodat zijn spirit voortleeft in de andere bands van zijn muzikale collega’s.
Het slotdeel bevatte heel wat bijzonder beeldmateriaal, dat voortdurend de grens tussen onzin en relativering bewandelde: een interview tijdens een spelletje tafeltennis, een hilarische visie op klassieke componisten (“Mozart een octaaf lager, dat is Beethoven”) en het intussen legendarisch geworden filmpje dat Mengelberg in 1967 maakte van zijn kat Pief, tevens zijn laatste echte leermeester. Het slotstukje, met een dementerende artiest die mee floot tijdens zijn laatste concert met ICP in de LOndense Vortex, zorgde voor een imposante stilte in de zaal. Het was de aanloop naar de presentatie van de bundel Worp en wederworp, die 26 interviews bevat die geselecteerd werden door muziekjournalist Erik van den Berg.
AVOND – MISHA MENGELBERG: A CELEBRATION
En dan ’s avonds: meer weelde. Niet enkel door de uitbundige, schier eindeloze klankkleuren van maar liefst negentien muzikanten (en het volume dat ze kunnen creëren), maar ook door een stilistische rijkheid die de Mengelberg-wereld in de tweede set vrijelijk uitbreidde. Maar eerst de eerste set, met daarin een reeks nieuwe composities voor verschillende bezettingen, van James Fei, Michael Moore en Ingrid Laubrock. De compositie van die eerste werd uitvoerd door een octet waarvan de namenlijst al behoorlijk indrukwekkend is, nl. trompettist Nate Wooley, kornettist Eric Boeren, trombonist Wolter Wierbos, hoornspeler Vincent Chancey, saxofonisten Ingrid Laubrock en John Dikeman en gitaristen Brandon Seabrook en Mary Halvorson, met Fei zelf ook op sopranino sax.
Het werd meteen een stuiterend steekspel van uithalen, heen-en-weer-getoeter dat aanvankelijk willekeurig uit de vingers leek te glippen, maar gaandeweg duidelijker contouren onthulde. Het zwol aan en nam af, er werd knap gespeeld met densiteit, tot het na een tijdje meer een gedruppel van klanken werd, een pointillisme dat werd onderbroken voor langere uithalen. Michael Moore’s “Toujours Maintenant”, waarvoor de band werd uitgebreid met een even grote reeks muzikanten – even inademen: Kaja Draksler (piano), Michael Moore zelf (klarinet), Tomeka Reid (cello), Mary Oliver (altviool), drummers Michael Vatcher en Onno Govaert en dirigent van dienst Taylor Ho Bynum -, denderde een heel andere richting uit.
Er werd gespeeld met tricky timing en door de combinatie van al die klanken kreeg het totaalbeeld een uitbundige weelde die de mengvorm helemaal kon uitbuiten. En er was wel degelijk aan gedacht om elke muzikant optimaal tot z’n recht te laten komen; zo kon je het ene moment Seabrook furieus aan de snaren zien sleuren, maar kreeg je even later een collectieve start/stop-dynamiek, een fanfare-achtige schwung of een latin vibe door de shakers van Vatcher. En Dikeman kreeg je zowaar eens op sopraansax te horen, ook geen alledaags gebeuren. Een compact triostuk voor Moore, Boeren en Ho Bynum trippelde voortdurend op de grens tussen abstractie en toegankelijkheid, met drie muzikanten die elkaar voortdurend doorkruisten en uiteindelijk belandden bij een breekbare melancholie.
Ingrid Laubrocks “Offering” liet tenslotte horen dat de saxofoniste ook een eigenzinnig componiste is, want haar stuk bracht de complete bende op het podium (nu ook bassisten Wilbert De Joode en Carl Testa en klankenbricoleur Oscar Jan Hoogland, die in de weer was met een elektrisch clavichord, een platenspeler, een vibrafoon en nog wat spullen) en verkende de meest verschillende uithoeken. ZO kon Wooley zich even laten gaan met staalplaat en voetengetrappel, zochten de gitaren schimmige oorden op, ontstond er even een elegant tussenstuk voor de vier strijkers, zorgden de percussionisten voor een muur van geluid en voerde opperhoofd Laubrock de bende door een even dromerige als excentrieke geluidenwereld.
De tweede set liet dan weer een heel ander geluid horen. De geest van Mengelberg was er voortdurend in aanwezig, maar de bewerkingen kregen ook duidelijk een Tri-Centric-injectie, schoven op naar de wereld van Braxton & co. En als je de titels van de composities die aan elkaar geregen werden niet had meegekregen, dan werd het voor de fans ongetwijfeld een machtig spelletje ‘raad het plaatje’, want de negentienkoppige (!) band raasde meteen door de vijfdelige medley van “Kneushoorn”, “Tetteretet 5”, “Waar bleef je? 1”, “Waar bleef je? 2” en “Kwijt”. Hoogland introduceerde een vinylplaat met knorrende en krijsende varkens (iets dat door de Nederlanders onthaald werd op schuddebuiken, en door de Amerikanen op onverstoorbaar ernstige gezichten), er doken plots pompommende riedels in op, De Joode bracht er zwier in, Moore danste lichtvoetig met die klarinet.
Hoempapa, marsroffels, semi-chaos, kamermuziek, pompende swing, hoekigheid. Het zat er allemaal in. Enerzijds met een vanzelfsprekende, bijna arrogante attitude (die van “had je misschien iets anders verwacht?”) en anderzijds stak de muziek soms vol schijnbare interne conflicten en onverenigbaarheden. Maar die werden met zo’n gulle creativiteit aangepakt, dat de rijke harmonieën, ontregelde ketelmuziek en struikelende ritmes steeds opnieuw een uitweg vonden. Er werd gegooid met pingpongballen (naar muzikanten en publiek), verwarring gezaaid met deelfracties, muzikaal heen en weer gekaatst en gezocht naar de meest excentrieke klanken (de eerste prijs gaat naar Wierbos, met Ho Bynum als verdienstelijke tweede), al dansend gedirigeerd (door Hoogland), balzaalelegantie uit de kast gehaald, net als bluesy swing, en gerotzooid met een paar andere K-composities (“Kafel”, “Kachel”), een knappe transformatie van ICP-klassieker “De Sprong, O Romantiek Der Hazen” gebracht (slechts een van de talloze referenties naar de dierenwereld die dag) en een versnelling teruggeschakeld met een prachtig “Weer is een dag voorbij”.
Er zal ook geen mens zijn die intussen de verpletterende solo van Dikeman in “Brozziman” vergeten is (zelfs z’n collega’s trokken de wenkbrauwen een centimeter omhoog), of de ingetogen solo van Wooley die erop volgde, het breekbare spel van Draksler of de huilende effecten van Halvorson in “Weer een dag voorbij”. Een set die uitblonk in collectieve rijkheid en bravoure, maar volop ruimte bod voor solomomenten, die op de meest uiteenlopende manieren werden ingevuld. En in de bisronde zou je zo gaan geloven dat het swingende Kansas City ineens in Amsterdam lag. Het was een uitbundig feest van maximale muziek. Nergens gemakkelijk of goedkoop, steeds met een angeltje en een extra laagje om te ontdekken. In de werelden van Mengelberg en Braxton ging het nooit zomaar om individuele expressie, het ging ook om inspiratie delen, kennis overdragen en, vooral, spelen met anderen. Na dit aanbod kon je dan ook niet anders dan denken dat de twee meesters hier vast trots op zouden geweest zijn. Een fantastische avond, Doek heeft zichzelf zonet een nieuwe uitdaging voor de volgende jaren bezorgd.