Heeft het Britse Happyness in 2014 maar een halve start genomen? Da’s toch niet erg: dan proberen de heren het gewoon nog eens opnieuw. Met hetzelfde album, welteverstaan.
Weird Little Birthday was in 2014 al uitgebracht in het Verenigd Koninkrijk, het thuisland van dit trio, maar Happyness’ debuut krijgt dit jaar een bredere release met vier bonustracks op de koop toe. Niet dat de invloeden van de Zuid-Londenaren daarbij veranderd zijn: Pavement en Sparklehorse, om te beginnen, maar met dat cleane gitaarwerk moeten we ook af en toe aan Wilco en Pinback denken, terwijl de lo-fi zang van Benji Compston niet zelden de Eels-kaart trekt. Het resultaat is lome, introverte indie waarin de Amerikaanse nineties nooit veraf zijn, zoals dat ook bij Deerhunter en Parquet Courts het geval kan zijn, al kan Compston bogen op een meer toegankelijke stem die het geluid van zijn groep ten goede komt.
Niet dat Happyness erg dwingend klinkt: de songs lijken aanvankelijk ook niet echt onder het vel te kruipen. In “Pumpkin Noir” laat de piano een vertrouwde akkoordsequentie horen die enkel gezelschap krijgt van een voorzichtig dartelende gitaar. Dat Ed Harcourt een gastoptreden maakt, valt pas op wanneer u de zang nauwkeurig versnijdt en onder de microscoop plaatst. En dat doet u liever niet, want dat is te veel demystificatie. Gelukkig valt er ook op de oppervlakte hier en daar wat bescheiden magie te bespeuren, zoals de heerlijke gitaarhook en oeh-oeh-oehs van single “Great Minds Think Alike, All Brains Taste The Same” en de fijne keyboardklanken van “Orange Luz”. Op het einde van dat laatste nummer mogen de gitaren trouwens voor het eerst eens razen, een welkome afwisseling op een overwegend cleane plaat. Het is via die zeldzame momenten van distortion dat ook de rest van het album de dans der vrijblijvendheid hoopt te ontspringen. Zo ook op het catchy “Anything I Do Is All Right”, dat eindigt in een spastische orgie vol noise, of de met gierende Smashing Pumpkins-gitaren doorkliefde ballad die “Lofts” heet.
Wat volgt is het ambitieuze(?) “Weird Little Birthday Girl” dat bijna negen minuten lang een zuivere elektrische gitaar met zachte, ingetogen zang combineert en daarbij vergeet een echt statement te maken. De bijgevoegde biografie meldt ons dat Happyness’ debuut net geen conceptalbum is over een jongetje dat verteerd wordt door jaloezie omdat hij jarig is op dezelfde dag als de grote Jezus Christus, maar eerlijk: had u dat erin gehoord? Akkoord, er zijn de dreigende lyrics “I’m the motherfucking birthday boy/Don’t steal my thunder, baby Jesus” in de openingstrack, maar over het algemeen vallen er weinig zinnige thema’s te bespeuren. Al is dat best oké: echte slacker rock mag zichzelf niet te serieus nemen.
Wanneer puntje bij paaltje komt, verschrompelt reguliere afsluiter “Monkey In The City” tot een nogal mager beestje, en lijkt Weird Little Birthday hetzelfde lot beschoren. Gelukkig is dat enigszins buiten de vier bonustracks gerekend. Daar waar het warrige “Montreal Rock Band Somewhere” over Arcade Fire verhaalt terwijl de song op muzikaal vlak juist naar de melancholische passages van Smashing Pumpkins’ Siamese Dream neigt, en “Stop Whaling” op laconieke wijze naar Eels knipoogt, mag het in de laatste twee nummers eindelijk terug wat heftiger. En het dient gezegd: dat melodieuze gitaargeweld zorgt in afsluiter “A Whole New Shape” voor een laat hoogtepunt. Een soepele baslijn doet de vlam in de pan slaan terwijl de gitaren hun laatste restje fatsoen opofferen aan een halfgod die naar de naam J Mascis luistert: dit is het soort morsige college rock waar Dinosaur Jr. trots op zou zijn. Alleen jammer dat we zulk lekkers niet vaker te horen kregen op dit debuut.
Weird Little Birthday verdient minstens een handvol luisterbeurten, want dan pas geeft het album zijn meest subtiele franjes prijs. De boeiende contrasten in Happyness’ geluid worden immers net niet vaak genoeg uitgespeeld, zodat dit debuut iets te lang lijkt te duren. Gelukkig is er nog dat heerlijke laatste nummer: daarvoor heeft God de repeatknop uitgevonden.