Komt aangewaaid uit Lissabon en Coimbra in Portugal: het splinternieuwe Cipsela Records, dat zich meteen profileert met twee eigenzinnige releases. Eentje van een icoon van de Portugese improvisatie, de andere van de jonge garde in het gezelschap van een veteraan met meer dan een halve eeuw ervaring op de teller. Een start die kan tellen.
Carlos “Zingaro” – Live at Mosteiro de Santa Clara a Velha
Het is niet de eerste keer dat een soloperformance van violist Carlos Zingaro (echte naam: Alves) in een klooster plaatsvindt. Begin jaren negentig verscheen zo al Solo, dat opgenomen was in het befaamde Jerónimos-klooster van Lissabon. Deze opname uit 2012 werd gemaakt tijdens het jaarlijkse jazzfestival Jazz ao Centro, dat steeds in mei plaatsvindt in Coimbra. Het gerenoveerde klooster van Santa Clara, dat in de veertiende eeuw werd opgericht, maar drie eeuwen later verlaten werd wegens aanhoudende wateroverlast, vormde de locatie voor de performance van Zingaro. Het was onder meer ook bekend voor een triptiek van Quinten Metsijs die er ooit gehangen heeft. Het klooster is duidelijk ook een ideale locatie voor dit concert, want je hoort hoe de sound er de ruimte inpalmt en soms zelfs blijft rondspoken.
Een uitdaging voor een ervaren virtuoos als Zingaro, die al te horen was aan de zijde van onder meer Joëlle Léandre, Aki Takase en Richard Teitelbaum, maar ook samen met Ken Vandermark en Rodrigo Amado, en recent nog in een trio met Miguel Mira en halve Belg Hugo Antunes. Zingaro behoort tot de generatie van muzikanten die in de laatste jaren van het Salazarregime in opstand kwam vanuit artistieke hoek, met creatieve releases die eigenlijk verboden waren in het autoritaire regime. Die politieke geladenheid en het centraal stellen van de vrijheid als hoogste goed zijn een terugkerende bekommernis en worden nu ook nog ten volle muzikaal verkend. En deze registratie is misschien nog vrijer, rauwer en een tikje abstracter dan Solo.
Door deze vijf stukken heen krijg je een breed gamma van stijlen en verkenningen te horen, waarbij de eerste stukken door hun grilligere karakter vermoedelijk iets minder conventioneel klinken dan de tweede helft van het album. Zo wordt in “Crushing Wheels” eigenlijk eindeloos gevarieerd op percussieve figuren, met een galopperend ritme op de snaren, die het soms aardig moeten ontgelden door grove uithalen met schurende en krakende klanken. Het erop volgende “Portions Of Life” laat meer stiltes vallen, maar is tegelijkertijd moeilijker vast te pinnen. Een hoekige reeks van schetsen die voortdurend in beweging blijven doorheen soms grote intervalsprongen.
Na het kortere “Twisted Chords” dat vol zit met vollere, folkachtige uithalen, gaat Zingaro opnieuw op een meer expansieve verkenning. Zo wordt in “Voids Of Night” een sfeer van weidsheid en verlatenheid opgewekt, die van een dorre vlakte waarin de artiest in zichzelf keert met soms knappe melodische passages en trance-effecten. “Scroll Of Fate” is een al even eigenzinnige brok kamermuziek vol iele flarden, pizzicato gefriemel en springende strijkstok. Het is duidelijk dat de artiest nog altijd geniet van zijn ongedwongen verkenning in de individuele verbeelding. En daar kan geen regime of crisis iets aan veranderen. Meer nog, dergelijke initiatieven winnen enkel nog aan relevantie.
Open Field + Burton Greene – Flower Stalk
Zingaro speelde ook al samen met snarentrio Open Field: altviolist João Camões, bassist José Miguel Pereira en gitarist Marcelo dos Reis, waarvan de laatste twee ook lid zijn van het uitmuntende kwintet Fail Better!, dat vorig jaar een prachtige debuutplaat afleverde met Zero Sum. Ze bevinden zich op deze release in het gezelschap van een heel andere veteraan, namelijk pianist Burton Greene (°1937). Die is niet zo heel bekend, maar vormde aan het begin van de jaren zestig met andere Alan Silva het Free Form Improvisation Ensemble, een van de eerste bands die zich volledig gingen toeleggen op de vrije improvisatie en een van de wegbereiders voor de generaties die enkele jaren later de kop opstaken.
Hij bevindt zich hier alleszins in goed gezelschap, want Flower Stalk biedt een vrij brede staalkaart van wat je zoal kan aanvangen op het raakvlak tussen vrije improvisatie, freejazz en hedendaagse muziek. Het is een album dat heel wat zachte, ingetogen momenten bevat, – niet in het minst tijdens Greenes solostuk “Greene Hands” – maar dat net zo vaak de weerbaarheid van de luisteraar op de proef stelt. Vanaf “Rising Intensity (For Alan Silva)” wordt immers op het scherp van de snede gemusiceerd, neemt dos Reis meteen het voortouw met snelle loopjes en kribbelende spurtjes op zijn nylonsnaren. Het heeft iets van een op hol geslagen folkvirtuoos die de muzikale stukken terug aan elkaar probeert te lijmen. De muziek vloeit niet zozeer; ze gaat vooruit met horten en stoten, en biedt vooral aan Camões een platform om helemaal loos te gaan met staccato uithalen en een ongepolijste sound.
Dat van die stijgende intensiteit zijn geen loze woorden, want het stuk mondt uit in een finale vol gekletter en gerammel. Een vergelijkbaar verhaal krijg je in “On The Edge”, dat in z’n aanzet haast uit de handen van de snaren van het ICP Orchestra lijkt te vloeien, maar dan een heel andere nervositeit krijgt. Greene speelt hier ook wat assertiever, terwijl geprepareerde gitaarklanken en suizend en schurend pianometaal zorgen voor een ondergrond die maar blijft kletteren onder die jeremiërende altviool. Het wordt zeer percussief, haast mechanisch ratelend. Nogal een contrast met de pianosolo die erop volgt, maar ook met het knappe, ingetogen “Angels On The Roof”, dat van start gaat met een mooie passage voor contrabas en gitaar en die intieme focus de volledige duur weet te behouden.
Slotstuk “Ancien Shit” gooit het weer over een andere boeg. Camões lijkt aanvankelijk het voortouw te nemen, maar al snel wordt duidelijk dat ritme centraal staat, met bonkende en hamerende klanken die het samenspel naar het terrein van het rituele sturen. De gitarist slaat zelfs aan het zingen, de altviolist schakelt over op de benepen klinkende mey (een Turkse fluit), en het resultaat is een primitieve trancebeweging, die Greene aan het einde van de opname doet besluiten dat het net “Ancient shit” was, vandaar de titel.
Flower Stalk is dus geen doorsnee freejazzplaat met een roekeloze swing. Eerder een schetsboek waarin vormen veel onduidelijker zijn en de texturen (of klankkleuren en -variaties) het voor het zeggen krijgen. Soms intens en nerveus, met een heerschappij van het ruwe materiaal, maar herhaaldelijk ook badend in een eenvoudigere, warme gloed, die meer melodie en – voor gevoeligere oren – betrokkenheid toelaat. Het is alleszins meer dan voldoende bewijs dat Greene en zijn jonge collega’s een boeiende totaalsound ontwikkelen en een fascinerende start voor dit jonge label, dat een weinig voor de hand liggende weg inslaat. Koppig en veelbelovend.
Beide releases verschenen in een beperkte cd-oplage van 300 stuks, en worden verkocht via de website van het label en via bandcamp.