De vrouw des huizes trekt grote ogen, de kat hangt in de gordijnen, lange blonde haren van de tandenknarsende recensent in kwestie vallen in groten getale uit zijn handen op de grond. Het is lente, le nouveau Great Lake Swimmers est arrivé en al tijdens de eerste luistersessie dringt de vraag zich op: wat is er toch in godsnaam met deze band gebeurd dat ze middelmatige folkrock als norm van hun bestaan hebben genomen?
Zoals Iron & Wine is ook het Canadese Great Lake Swimmers uitgegroeid van eenmansproject van Tony Dekker tot een voltallige band, in deze bezetting met (vaak schmalzy) viool, piano, banjo’s en drums. Net zoals bij Iron & Wine heeft dat in de laatste jaren tot wisselvallig werk geleid. Lost Channels (2009) was nog verdienstelijk (met name de tweede akoestische helft), maar New Wild Everywhere (2011) verzoop in teveel light-R.E.M. folkpop die, enkele nummers uitgezonderd, kant noch wal raakte en meer dan een aangenaam middagdutje weinig andere reacties bij ons teweegbracht.
Tijd voor een koerswijziging zou je denken? Vergeet het maar. Binnenkomer “Something Like A Storm” moet zowat het meest poppy nummer zijn dat Dekker en co al geschreven hebben, inclusief lalala-refrein, dat – ingehouden zucht – in een trage versie de plaat mag afsluiten. Zwaktebod? ’t Zal wel zijn. Nu hoeft pop niet per se een vies woord te zijn, maar het is nooit de forte van Dekker geweest. Doorheen de plaat krijg je dan ook het gevoel dat Dekkers teksten nooit echt bij zijn stem noch bij de melige muziek passen en dat Dekker zijn nummers bewust simpel en toegankelijk gehouden heeft. Waarom nou jij, Tony?
Goede voorbeelden zijn de bijzonder geforceerd klinkende uptempo nummers “A Bird Flew Inside The House”, “One More Charge At The Red Cape” of het gruwelijke “I Must Have Someone Else’s Blues”. Dat laatste moet zowat het slechtste zijn wat Great Lake Swimmers al op plaat hebben gezet, niet te verwonderen met tekstflarden zoals “Can’t help staring at my shoes. I must have someone else’s blues” in het stroeve refrein. Een mens vraagt zich af of Dekker bewust een stap richting het grote publiek wilde maken en of dat ook niet op een elegantere manier kon (zie bijvoorbeeld het briljante Helplessness Blues van de zeer gemiste Fleet Foxes, een plaat die we na al die tijd nog altijd niet volledig doorgrond hebben).
Het had nochtans zoveel beter kunnen zijn (we zijn hardvochtige idealisten): neem nu Tony Dekkers solo-album Prayer Of The Woods uit 2013. Dat album was sober, stond bol van de goede – lees: ingehouden – nummers en Dekker verkende de hogere regionen van zijn stem, altijd interessant. Niets daarvan op A Forest Of Arms, waarin Dekker zich nogal hees, eentonig en lusteloos door een teveel aan uptempo nummers sleept. Het spijt ons om het te zeggen, maar: schoenmaker, blijf bij je leest.
Great Lake Swimmers zijn altijd op hun best geweest in de trage, sfeervolle nummers en ook hier zijn het de sterkhouders: “I Was A Wayward Pastel Bay”, met een bijzonder atmosferisch gitaartje die uitgeleide mag doen, het galmende “The Great Bear” of “Don’t Leave Me Hanging”. Het refrein van dat laatste is eigenlijk een beetje te repetitief en dat kitschy blikje strijkers had ook gesloten mogen blijven, maar bijzonder welgekomen tussen niemendalletjes als “Shaking All Over” of vooruitgestuurde grijze-muissingle “Zero In The City”.
Op het promovelletje staat dat deze plaat o.a. in de grotten in Canada opgenomen is. Het zal allemaal wel, maar waarom valt daar op de plaat niets meer van te horen? Op de eerste Great Lake Swimmers platen hoorde je op sommige nummers de sluimerende avond, de zingende krekels, de regen: alsof de muziek en teksten, die toen ook al over natuur en ecologie gingen, een deel van de omgeving geworden waren. Dat is het probleem van A Forest Of Arms: het is te gemakzuchtig, te geproduceerd, bevat te weinig sterke songs ook. Driewerf spijtig.