Als Noah Lennox op een podium staat, is de trance nooit veraf.
Op Panda Bear Meets The Grim Reaper, de vierde plaat van Panda Bear, kwam de averij van het volwassen leven opeens aankloppen. Lennox verloor z’n pa, kwam dichter bij de 40 dan de 30, en ging aan het contempleren over Het Leven. Dat leverde een intense, bloedeerlijke plaat op, een album waarop Panda Bear consolideert en de vruchten plukt. En ook — wij hadden niets anders verwacht — een album dat van voor naar achter tjokvol magnifieke songs staat.
Wij dus met torenhoge verwachtingen naar de Botanique, en gelukkig als een kind toen de eerste vibrerende soundscapes van de avond het begin inluidden van “Boys Latin”. Middels een rits effecten werd Lennox’ zang verklankt naar een eenmanskoor dat je meteen meezoog in een uniek universum waar niks een vaste gedaante aanneemt. De psychedelische schimmen waarden overigens niet alleen door zijn songs, maar ook door de van de pot gerukte visuals die achter hem geprojecteerd werden. Amorfe figuren, in elkaar glijdende vrouwencontouren, kotsende meisjes — niks te vreemd voor Lennox.
Met die visuals had Panda Bear wel een handige aandachtstrekker, en dat bleek best nodig. Er is namelijk visueel niks spannends aan een schuchtere vent die een uur lang bijna bewegingsloos knopjes en schuivers staat te manipuleren. Bovendien bleek hij aanzienlijk wat tijd nodig te hebben om de flow in zijn set te krijgen. Met “Jabberwocky”, “Crosswords” en de Oosterse fusion van “This Side of Paradise” helemaal voorin de setlist kreeg je weliswaar prima songs voorgeschoteld, maar kwam het tempo op geen enkel moment uit z’n luie stoel.
Een euvel dat snel verholpen werd door het op verkenningsapplaus onthaalde “Sequential Circuits”. Voor het eerst ging Panda Bear door de weerbarstigheid; voor het eerst sinds de openingssong viel er niet alleen veel te horen maar ook te beleven. Met de beats in “Faces In The Crowd” en “Come To Your Senses” — twee songs die je hartspier dicht omklemmen — ging-ie geruisloos op dat elan verder, om uit te komen bij het pijnlijk mooie “Tropic Of Cancer”. Wie goed oplette, kon horen hoe Lennox in die song worstelt met de erfelijke ziekte die langs zijn vaders kant de familie binnengedrongen is, en hoe de ruis aan het eind de angstige klopgeesten binnenloodst.
Met momenten hoorde je Panda Bear op het podium nog steeds een moeizame evenwichtsoefening ondernemen, maar ondertussen had hij je wel al lang voor zich gewonnen. En wat hij tekort kwam in het reguliere deel van de set, maakte hij in de bissen ruimschoots goed. Opeens was daar, in al zijn puurheid, toch nog de Panda Bear die de pop van de jaren ’60 vertaalt naar iets onnavolgbaar eigentijds en eigenzinnigs — een soort analoge elektronica waarin alles vreemd aandoet en tegelijk in een melancholische warmte omarmd wordt.
“Alsatian Darn” diepte nadrukkelijk de hoge jongensstemmen van The Beach Boys op, en “Sheharadze” was een klaterende diamantwaterval waarbij je in de verte een wolf zacht hoorde huilen. Unheimlich én sprookjesachtig op hetzelfde moment. En dan moest afsluiter “Surfer’s Hymn” nog komen, dat alle registers opentrok.
In tegenstelling tot Katy Perry eerder deze week in het Sportpaleis wist Noah Lennox niet voortdurend hoe de radertjes van de set feilloos in elkaar zouden passen. En eigenlijk is dat nergens voor nodig. Hij stond niet op de planken als een larger than life icoon, maar als een mens die in muziek gewoon een magistrale uitlaatklep heeft gevonden. Een mens die al eens een steek laat vallen, twijfelt of gewoon niet helemaal op zijn gemak is. Is dat dan zo erg?