Het is ondertussen 15 jaar geleden dat Mike Leigh Topsy-Turvy op ons losliet; een film die zelfs voor zijn fans als een verrassing kwam. Waar Leigh zich doorgaans specialiseert in bitterzoete (of gewoon bittere) sociale drama’s die zich afspelen in het hier-en-nu, keerde hij met Topsy-Turvy plots terug naar Victoriaans Engeland voor een sprankelende komedie over Gilbert and Sullivan, het duo achter nog steeds populaire komische operettes als The Mikado. Zowel de setting als de relatief luchtige toon waren uitzonderlijk voor Leigh en hadden een verfrissend effect op zijn werk.
Dat zijn nieuwste, Mr. Turner, regelmatig vergeleken wordt met Topsy-Turvy, is dan ook begrijpelijk omdat Leigh terugkeert naar ruwweg hetzelfde tijdskader en omdat hij zich opnieuw concentreert op een hoofdpersonage dat worstelt met zijn creativiteit, maar vergis je niet: de humor en lichtzinnigheid van die vorige film is hier ver te zoeken. Leigh schept deze keer een naargeestig portret van kunstschilder William Turner; een knorrige oude man die in een eeuwig gevecht verwikkeld is met zijn artistieke impulsen, zijn omgeving, zijn publiek en vooral zichzelf. Creëren is afzien, zo blijkt, en niet alleen voor de kunstenaar.
We volgen Turner tijdens de laatste 25 jaar van zijn leven. Zoals hij wordt gespeeld door Leighs fetisjacteur Timothy Spall (die hier een Oscarnominatie voor gaat krijgen), is hij een zwijgzaam, nors persoon die voornamelijk communiceert via gegrom en gehoest, die zijn ex-minnares en dochters straal negeert, sporadisch zijn huishoudster bespringt wanneer hij daar toevallig zin in heeft en voor het overige grotendeels onverschillig staat tegenover alles wat niet met zijn werk te maken heeft.
Via het personage van William Turner biedt Mike Leigh een blik op de relatie tussen een kunstenaar en de wereld. Hij gebruikt een episodische structuur om te laten zien hoe Turner zich verhoudt met zijn collega’s, critici, geldschieters, bewonderaars en zijn eigen familie. Bij de andere kunstenaars van zijn tijd, die net als hij lid waren van de Royal Academy, geniet hij aanvankelijk een fantastische reputatie, maar naarmate hij meer begint te experimenteren met vorm, botst hij ook vaker op onbegrip en zelfs spot. De link met het filmestablishment, vaak ook georganiseerd in verschillende organisaties en academies, is snel gelegd: zo lang je doet wat er van je verwacht wordt, kan je op steun rekenen. Probeer je je vleugels uit te slaan en iets nieuws te doen, bereid je dan maar voor op tegenstand.
Critici zijn dan weer giechelachtige, verwijfde fatten, terwijl de geldschieters grotendeels clueless figuren zijn die Turner naar de mond moet praten. Zijn familie kan hij dan weer ongestoord schofferen. En op die manier krijg je een totaalpakket van een kunstenaar die de buitenwereld vaak ervaart als een afleiding of belemmering van zijn kunst, en die bijgevolg eenzaam achterblijft. Mike Leigh heeft zich in interviews al verzet tegen de interpretatie dat hij met Mr. Turner eigenlijk een zelfportret wilde maken, maar in zekere zin zal dat idee toch wel kloppen: al die relaties die William Turner als kunstschilder moet onderhouden met een vaak onbegrijpende of onwaarderende buitenwereld, moet Leigh als regisseur immers ook ondergaan.
Het valt op dat Turner vrijwel uitsluitend emotie toont wanneer dat via zijn schilderwerk verloopt. Op een bepaald moment neemt hij een prostituee mee naar een kamer en gebiedt hij haar bruut om haar kleren uit te trekken en op bed te gaan liggen. In plaats van hetzelfde te doen, begint hij haar te schetsen en al snel zit hij tranen met tuiten te huilen. De suggestie is dat het meisje pas menselijk voor hem begon te worden op het moment dat hij haar begon te tekenen; dan pas beseft Turner hoe jong ze nog is en hoe mooi ze wel is. Zoals wel meer scènes in de film, is ook deze stilletjes ontroerend en uiteindelijk onvergetelijk.
Op die manier wordt Mr. Turner een overtuigend portret van de kunstenaar in de context van zijn omgeving en de maatschappij waarin hij leeft. Puur op verhalend vlak is de film soms fragmentarisch en het tempo is ongehaast, maar wie zich een beetje kan nestelen in dat eigenzinnige ritme, zal merken dat hij je uiteindelijk wel meesleept.
De acteerprestaties helpen daarbij, met uiteraard Timothy Spall op kop. Zijn gestileerde vertolking, opgetrokken uit gekuch, gegrom en gebrom, neigt soms naar het karikaturale, maar gaandeweg laat Spall iets vaker zijn defensies zakken om de kwetsbaarheid van zijn personage te tonen. Dat gebeurt voor de eerste keer wanneer Turners vader sterft, en later gebeurt het iets consequenter wanneer hij een weduwe ontmoet in een gasthuis aan de zee. Spall speelt Turner als iemand die wel degelijk emoties heeft, maar die ze alleen maar kan tonen via zijn kunst – waar de mensen in zijn omgeving natuurlijk niet echt veel mee geholpen zijn.
En dan is er de fotografie van Leighs vaste cameraman Bill Pope, die hier voor het eerst digitaal draait en er – alle nostalgie naar pellicule ten spijt – meteen Leighs mooiste visuele film van maakt. Hij refereert uiteraard uitvoerig aan de zeelandschappen van Turner zelf en creëert adembenemende magic hour-scènes bij zonsondergang, fantastische composities van landschappen en zelfs prachtig gekadreerde dialoogscènes. Er zitten gewoon geen banale of ongeïnspireerde scènes in de hele film: alles heeft een inhoudelijke pointe en een uitzonderlijke schoonheid.
Nee, geen perfecte film. Daarvoor misten we toch een beetje het tempo dat Leighs andere prenten doorgaans wel hebben en daarvoor valt de plotlijn uiteindelijk toch te veel uit elkaar in individuele scènes. Maar net zoals het hoofdpersonage zelf, is dit een film die misschien nors en nukkig begint, maar gaandeweg openbloeit om een ontroerende, verrassend gevoelige ziel te laten zien. Het enige dat je hoeft te doen, is oplettend genoeg kijken.