Licht. Het is puur licht dat de Amerikaanse auteur James Salter uit zijn pen liet vloeien toen hij ergens medio jaren ’70 aan Light Years begon. “Een moderne klassieker”, zo heet het boek bijna veertig jaar na datum. Vier decennia duurde het vooraleer De Bezige Bij zich engageerde voor een vertaling. Eén die Salters lichtende woorden laat fonkelen, gloeien en glinsteren als hemellichamen – verspreid aan het firmament, onbegrijpelijk samenhangend.
Licht is overal in Lichtjaren. Zonder licht bestaan de dingen immers niet, kunnen we zelfs niet bij onszelf naar binnen kijken. Net als in Plato’s grot blijft de bron van het licht permanent buiten ons blikveld, suggereert Salter. De vrouwelijke protagoniste Nedra beseft dat terwijl ze in het theater zit: “de dingen door het licht verlicht” zien we, de rest ontsnapt. De werkelijkheid kunnen we in zijn complete hoedanigheid nooit overschouwen, noch in het heden, noch retrospectief. Over het leven van het gezin dat Salter doorheen zijn roman volgt, schrijft hij dan ook het volgende: “Hun leven is mysterieus, het is als een bos; van veraf lijkt het een eenheid, kan het begrepen, beschreven worden, maar van dichtbij begint het los te laten, breekt het uiteen in licht en schaduw, van een dichtheid die verblindt. Daarbinnen is er geen vorm, alleen wonderbaarlijke details die alles doordringen: exotische geluiden, neerstromend licht, gebladerte, omgevallen bomen, diertjes die vluchten als er een takje breekt, insecten, stilte, bloemen.”
De beschrijvende beweging die Salters roman maakt, is er een die vanuit het overschouwende inzoomt tot op het niveau van de details. Het natuurgeweld waarmee het boek begint, de bijna kosmische energie van de oerelementen, van het landschap, mondt uit in de observatie van een huis, een koppel, een gezin, een hond. De deinende beweging van het overstijgende naar het individuele maakt Salter eigenlijk voortdurend; van het idee naar de anekdote, van de context naar de persoon, van de beschrijving naar de dialoog. Lichtjaren is een roman in beweging, als een schip op onstuimige golven. Golven die het leven uitmaken, die de onbegrijpelijke en dus onbeschrijfelijke onderstroom vormen. Alleen tot wat op het oppervlak gebeurt, hebben we als mens toegang. Via deze laag, glijdt Salter echter feilloos onder het oppervlak, tot in de troebele dimensie waar geen zekerheden meer zijn, alleen impulsen, vaag maar krachtig. Waarom verbrokkelt dit gezin? Als er al fouten zijn, wie maakt ze dan? En hoe moet de lezer de balans van de levens van Nedra en Viri opmaken? Waren ze gelukkig, en wanneer het meest?
Licht disseceert. Salters taal disseceert. Zonder antwoorden te formuleren, zonder de gevoelswereld van de personages helder op te delen in vakjes, in reproduceerbare ideeën. De karakters zijn niet te herleiden tot een bepaald concept, ze zijn veel ruimer en hebben veel meer betekenis dan alleen de woorden die Salter aan hun imaginaire bestaan verleent. Ze huldigen geen doel, behalve misschien het illustreren van de complexiteit van intermenselijke interacties en de ettelijke relaties waarin individuen een verschillende rol opnemen. Lichtjaren is niet het soort roman waarin wijze personages weten hoe hun toekomst er moet uitzien. Ze proberen, ze zoeken, ze verlangen, ze gaan gewoon door, ze reflecteren soms en een andere keer doelbewust niet. Maar wat ze ook doen, ze blijven lichtjaren van elkaar verwijderd, lichtjaren van zichzelf ook. En almaar neemt de afstand toe: de afstand tot elkaar, tot onszelf, tot ons verleden. Uiteindelijk gaat alles verloren in de afstand die we moeten afleggen, steeds dieper het heden in. Alles wat was, verdwijnt in de plooien, in het donker van het geheugen. Alleen het licht blijft, het licht dat nu en dan openbaart wat we nooit hebben willen zien. Een blik die omhelst, een verloren gewaand dier: het zijn details die de zon door een bewolkte hemel kunnen laten breken, details die onmiddellijke betekenis geven aan een leven waarvan we de betekenis niet (kunnen) kennen.
Dat Peter Verstegen, voornamelijk onderlegd in vertalingen van gedichten, met Salters roman aan de slag ging, is een geschenk voor de lezer. Hij benadert Salters proza zoals het moet benaderd worden: met de omzichtigheid en de tederheid van poëzie. Elk woord in deze roman draagt gewicht, elke alinea is een kiezel op het kiezelstrand dat een leven is. Al wat we hebben, zijn snippers, losstaande hoofdstukken. Daaruit een geheel smeden is werk voor biografen — het architecturale grondplan van een persoon blijft voor die persoon zelf immers per definitie verborgen. Lichtjaren is in die zin een verschrikkelijk onvolledige roman, een die aanmoddert in betrachtingen van personages die zelf niet weten waar het met ze heen moet. Net het ontbreken van een duidelijk perspectief maakt het boek tot een bijzonder eerlijk portret van een gezin dat teloor moet gaan — om welke reden dan ook. Voeg daarbij de intensiteit van Salters taal – nietsontziend, traag, gebolsterd — en een uitzonderlijk talent voor typering, en je hebt een boek dat de lezer woorden ontneemt.
”Ze praatten over de dag die voor hen lag alsof ze niets dan geluk gemeen hadden. Dit zachte uur, deze geriefelijke kamer, deze dood. Want eigenlijk was alles, elk bord en object, ieder gebruiksvoorwerp, elke schaal een illustratie van wat er er niet was; het waren brokstukken meegebracht uit het verleden, scherven van een verdwenen geheel. We leven onwaarheid te midden van bewijzen van onwaarheid. Hoe stapelt het zich op, het gebeurt het?” Licht uit. Een boek om lichtjaren te laten rijpen.