Christopher Nolan is een van de weinige mainstream cineasten die er in geslaagd is om zich op te werken tot een niveau van kritische en commerciële onaantastbaarheid. Het maakt in feite nauwelijks nog uit wat hij maakt: zo lang hij maar min of meer vasthoudt aan de stijl die hem de stratosfeer in katapulteerde – namelijk de duistere, bombastische stijl van de Batmantrilogie en Inception – zal het publiek in drommen komen kijken en zal het, samen met de kritische gemeenschap, hem de hemel in prijzen. Niemand maakt hem nog iets.
En het is ook niet moeilijk om die algemene adoratie te begrijpen. Het is namelijk waar wat iedereen zegt: Nolan is een van de weinige grote regisseurs die binnen het stramien van de genrefilm op zijn minst probeert om het banale te overstijgen, het intelligente aan het viscerale te koppelen, en wie kan daar tegen zijn? Alle bewondering en lof dus, maar onderweg is elke kritische afstand van zijn werk ook verloren gegaan, en uitgerekend met Insterstellar hebben we die meer dan ooit nodig. Want, beste vrienden, een 2001 voor de 21ste eeuw is dit echt, met de beste wil ter wereld, niet.
Het verhaal speelt zich af in een nabije toekomst, waarin een niet nader gedefinieerde ecologische ramp er voor heeft gezorgd dat de aarde op sterven na dood is. De bevolking overleeft grotendeels op maïs, een van de weinige gewassen die nog kunnen groeien, en moet regelmatig vluchten voor eindeloze zandstormen. Cooper (Matthew McConaughey) is een ex-astronaut die tegenwoordig aan het boeren is geslaan en probeert om voor zijn kinderen te zorgen. Tot hij er toevallig achter komt dat NASA begonnen is aan het Lazarusproject: een laatste wanhoopspoging om een andere bewoonbare planeet te vinden waar de mensheid zich kan vestigen. Zoals zijn mentor Brand (de onvermijdelijke Michael Caine) tegen hem zegt: “Jij bent de beste piloot die we ooit hebben gehad. We hebben je nodig om de mensheid te redden.” (We parafraseren, maar we overdrijven niet: dat is echt de declamatorische modus waarin de dialogen geschreven zijn.)
Anyway, Cooper verlaat zijn kinderen om een expeditie naar een nieuwe thuisplaneet te leiden, waarvoor hij onder andere door een zwart gat moet vliegen en een pitstop maakt op een planeet waar elk uur dat er verstrijkt, gelijk staat aan zeven jaar op aarde. Hij krijgt het gezelschap van Anne Hathaway (in deze film de dochter van Michael Caine, wat suggereert dat NASA-wetenschappers best nog lang wachten om kinderen te maken), van een sarcastische robot (die er duidelijk alleen maar is ingestoken omdat iemand bij de studio vond dat er wel wat meer humor in mocht) en van nog enkele inwisselbare crewleden die al lang blij zijn dat ze mogen meespelen in een film van Christopher Nolan. (Zonder spoilers te willen schrijven: dit is het soort film waarin je personage meer kans op overleven heeft naarmate je als acteur meer Oscars of nominaties op je cv hebt staan.)
Die plot is in essentie weggelopen uit een zwierig ruimte-avontuur uit de jaren vijftig – u kent ze wel, die ouderwetse heroïsche epossen, gemaakt in een tijd toen mensen nog dachten dat we tegen het jaar 2000 in kolonies op de maan zouden wonen. Vooral When Worlds Collide uit 1951was een duidelijke voorganger. Maar uiteraard is dat niet hoe Nolan het regisseert. Hij is niet bepaald de man van het lichtvoetig entertainment en gooit dan ook kwesties op tafel als de relativiteit van tijdsbeleving, ecologie en de moraliteit van de wetenschap: hoe veel mensen op aarde ben je bereid op te offeren als je daarmee het voortleven van de soort kunt garanderen?
Nee, van luchtigheid kan je Nolan niet bepaald beschuldigen. Dat is dan ook bij uitstek waarvoor hij bekend is geworden: Christopher Nolan doesn’t do fun. Zelfs wanneer hij een superheldenfilm maakt, doet hij er alles aan om die – min of meer – te gronden in de realiteit en er zware thema’s aan op te hangen. Nolan is een regisseur die constant twee uitersten met elkaar probeert te verzoenen: verhalen die inherent in het rijk van de fantasie thuishoren – Batman, maar ook de in elkaar overvloeiende droomwerelden van Inception – probeert hij voortdurend te rationaliseren en terug met de voetjes op aarde te trekken. Het idee van de planeet waar een uur gelijk staat aan zeven jaar is een fantastische vondst en wordt – ere wie ere toekomt – ook zeer knap aangewend voor dramatische doeleinden. McConaughey en Hathaway zijn slechts een paar uurtjes weg, maar tegen de tijd dat ze terugkomen, is er 23 jaar voorbijgegaan en krijgt McConaughey videoboodschappen van zijn ondertussen volwassen dochter. Heavy stuff, en de scène waarin McConaughey die boodschappen bekijkt, behoort tot de beste van de film. Maar dat zal voor Nolan dus nooit genoeg zijn – de verwondering van het concept, de dramatische kracht van de emoties. Nope, hij moet het ook allemaal wetenschappelijk zitten uitleggen, opdat het publiek toch maar vooral niet zou denken dat ze naar een fantasietje zitten te kijken. Telkens wanneer een van zijn films naar het puur emotionele of zelfs het poëtische dreigt af te glijden, houdt Nolan zichzelf tegen en begint hij de hele boel intellectueel uit te leggen, meestal met behulp van nogal geforceerde exposition-scènes, waarin de personages gewoon tegen elkaar aan dialogeren tot zelfs de kleinste nuance is uitgelegd. Heel wat mensen vinden exact dat de kracht van Nolan, maar het zorgt er ook voor dat hij zich nooit lijkt te ontspannen. Over-analyse is zijn standaardmodus.
Nochtans is Interstellar niet meteen een film die over-analyse verdraagt, omdat de plotstructuur eigenlijk voor een groot deel gebaseerd is op clichés: de vader die zijn kinderen moet achterlaten, de reis in het onbekende, zelfs een buddy-relatie tussen McConaughey en zijn wisecracking computer. Het enige dat er aan ontbreekt, is een bij de haren gesleurde romance tussen McConaughey en Hathaway. Op zich stoort dat niet, maar dan had een iets lichtere toets ook wel gemogen. Interstellar lijkt de diepgang van 2001 of Solyaris te willen koppelen aan de plotstructuur en spektakelwaarde van de gemiddelde James Cameron-film. Dat is verdorie een ambitieuze spreidstand, en hoewel we alleen maar respect kunnen hebben voor die ambitie, is het resultaat geen onverdeeld succes. Want Kubrick en Tarkovsky peilden dieper dan hij, terwijl Cameron meer fun is dan hij. (Net zoals Alfonso Cuáron, trouwens, die in Gravity maar 90 minuten nodig had om wél dat gevoel van poëzie en verwondering tot leven te wekken – hij liet de eenvoud van zijn plot juist in zijn voordeel werken, in plaats van de boel constant te willen compliceren.)
Nu goed, je kan het niet ontkennen: Nolan wil je overdonderen met bombastische beelden en grootse set pieces, en óf hij daar in slaagt. Hij blijft ook een van de laatste grote regisseurs die vasthoudt aan het gebruik van film (in plaats van digitale camera’s) en, waar mogelijk, praktische effecten in plaats van CGI, wat zijn prent enorm veel goed doet. Dat beeld van het ruimteschip dat als een nietig stipje de ringen van Saturnus voorbij zweeft! Die finale in vijf dimensies! De wow-factor is er zeker; Nolan is een vakman, die geen shaky camera of hyperkinetische montage nodig heeft om indruk te maken en die er in slaagt om een speelduur van bijna drie uur moeiteloos boeiend te houden. Let trouwens ook op de fantastische muziek van Hans Zimmer, die hier en daar een vage Terrence Malick-sfeer oproept.
Dus ja, als we moeten kiezen tussen spektakelcinema à la Michael Bay of spektakelcinema à la Nolan, dan is onze keuze uiteraard zeer snel gemaakt. Maar wat zouden we Nolan toch graag eens uit de losse pols zien werken; ontspannen, een tikkel kleinschaliger misschien, iets meer op mensenmaat. No way dat dat gaat gebeuren – toch niet zo lang zijn films rendabel zijn – maar het zou wel eens mooi zijn. Want momenteel ontploft hij haast van de opgeklopte epiek en het bombast.