Of wij verheugd zijn om het feit dat Frankrijk Saint Laurent instuurt voor de Oscarrace en La Vie d’Adèle daarvoor bruut opzij schuift? Niet echt. Wensen we deze tweede (!) biopic over de baanbrekende designer dan alleen nog de bodem van de prullenmand toe? Eigenlijk ook niet. De meningen over Saint Laurent zijn al even contradictorisch als de inhoud van de film zelf. Een handvol recensenten vinden hem beter dan zijn voorganger (Jalil Lespert’s Yves Saint Laurent, die begin dit jaar in de zalen draaide en vooral de weg van de minste weerstand koos, met een brave verfilming van Saint Laurent’s levenswandel), anderen vinden Bertrand Bonello’s versie van de feiten dan weer te barok en te chaotisch. Ondergetekende moet toegeven dat ze zich meer schaart bij de tweede groep critici: Bonello streeft naar een hedonistisch portret van Saint Laurent, maar vergeet daarbij de fundamenten van het hoofdpersonage bloot te leggen.
Het verhaal ontvouwt zich in 1974. Een long shot van een futuristisch ogend hotel in Parijs. De rug van Yves Saint Laurent, die incheckt aan de balie als “Monsieur Swann”. Een clandestiene sfeer geeft de indruk dat er iets onheilspellend zit aan te komen en niets is minder waar: Yves belt een journalist op en vertelt hem/haar over de elektroshocks, de verdovende middelen en de psychotropica die hij in het militaire ziekenhuis van Val-de-Grâce toegediend kreeg, veertien jaar eerder. Daarna spoelt regisseur Bertrand Bonello terug tot 1967 en start een cirkelvertelling over Yves Saint Laurent’s carrière vanaf eind jaren zestig tot zijn dood. De traumatische gebeurtenissen in Val-de-Grâce worden achterwege gelaten, maar de ervaring zweeft als een dreigend zwaard van Damocles een hele film lang boven Yves’ hoofd.
Dat Bonello ervoor kiest om te beginnen op het hoogtepunt van Yves’ carrière en vooral zijn hedonistische en seksueel decadente levensvisie centraal te plaatsen is niet verwonderlijk na voorgangers zoals L’Apollonide (Souvenirs de la maison close) uit 2011 en Le Pornographe uit 2001. Toch is het best nadelig dat we niets te weten komen over het verleden van de Franse ontwerper: zijn opleiding, zijn carrière bij Dior (inclusief zijn brutale ontslag daar) en zijn psychische breakdown in 1960: stuk voor stuk toch gebeurtenissen die zijn karakter gevormd hebben. Dat deze gebeurtenissen in het ongewisse worden gelaten, is ongunstig voor de vorming van het personage. Want Bonello wil zijn toeschouwer wél overduidelijk een kijkje geven in de duistere psyche van zijn protagonist. Hij wil meegeven dat Yves veel meer was dan een commerciële ontwerper die zijn chocolademousse verorberde terwijl hij naar klassieke stukken luisterde. Dat hij een emotioneel getroebleerd kunstenaar was, die de lat steeds hoger legde voor zichzelf en alsmaar meer thrills en uitdagingen zocht.
Tja, en dat lukt dus niet: de film toont veel, maar eigenlijk ook niets. Bonello wil een zwaar onderwerp aansnijden (psychologische problemen) maar laat alle kansen om met het taboe te breken links liggen. Onafgewerkte en slordige verhalen vormen puzzelstukjes die samen na een vermoeiende 150 minuten nog steeds geen geheel vormen. Er zijn zelfs scènes in de film die niet meer dan gebakken lucht zijn. Want nee, de kijker is niet geïnteresseerd in een tien minuten durend saai zakengesprek over het al dan niet overgeven van de naam Yves Saint Laurent aan zijn (zaken)partner Bergé (dat dan nog eens volledig in het Engels-Frans mét tolk gebracht wordt). Na het eerste uur krijgen we meer en meer van deze nutteloze fragmenten voorgeschoteld, die we liever uit de film geknipt zouden zien. De scènes waarin zijn kunst centraal staat, blijven wél boeien. Want hij wordt wel degelijk geportretteerd als een echte ariste bohème: hij kneedt de silhouetten op zijn modellen als ware het antieke beeldhouwwerken, schetst op de maat van klassieke muziek en hij meet vrouwen een gesofisticeerde elegantie aan die voor één keer niet draaien om een ingesnoerde taille maar om gemak en comfort (want: “Le plus beau vêtement d’une femme, c’est sa nudité”!).
Toch is Saint Laurent op bepaalde vlakken wel de moeite. Er zijn een handvol boeiende momenten op een uiterst creatieve manier in beeld gebracht die in een doorsnee biopic nooit aan bod zouden komen: de vele clubscènes waar de sfeer van de late jaren zestig zegeviert en waar we ons even de excentrieke Loulou de la Falaise (één van Yves’ muzen, hier vertolkt door Léa Sedoux) wanen. Ook de fragmenten uit de collecties door de jaren heen (vanaf 1968) gecombineerd met een assemblage van historische beelden uit de actualiteit dat jaar (mei ’68, de dood van De Gaulle…) geven samen met de soundtrack een mooi beeld van de periode waarin de ontwerper de scepter zwaaide. Maar ook wat het kleurenpalet van de film betreft zit het snor. Saint Laurent wordt gedomineerd door zeer donkere kleuren, gecombineerd met felle neontinten. Zeer contrastrijk dus, net zoals het mode-icoon zelf. Hoe meer Yves zich stort op de onderwereld, zijn minnaar en zijn captagon- en kalmeringspillen, hoe donkerder de kleuren van de film worden.
Saint Laurent is een vergeefse poging om inzicht te krijgen in de verwarde geest van een icoon. Tot aan de helft slaagt de film daar tamelijk goed in: de acteerprestaties zijn meer dan oké (Gaspard Ulliel!), de kostuums historisch correct (en verzorgd door YSL-verzamelaar Olivier Chatenet) en onze zintuigen worden voldoende geprikkeld om niet in te dommelen. Vanaf de komst van Jacques Beaumarchais (de beruchte minnaar van Saint Laurent) wordt de film donkerder maar wordt het ook moeilijker om onze ogen open te houden. De film blijft niet boeien, mede dankzij een rommelig scenario dat de kijker verward en verveeld in zijn zetel achterlaat. En eerlijk? Yves Saint Laurent was meer dan de you-only-live-once pillenslikker die in deze biopic wordt getoond. Als je dus naar een correcte weergave van de feiten verlangt, verorber je beter zijn biografie.