De Woody Allen film, het is haast een genre op zich: charmant, laagdrempelig en onovertroffen in gezelligheid. Natuurlijk kan je je wel vragen stellen bij het enorme tempo waarbij onze teergeliefde neuroot films aflevert (terwijl ik dit schrijf is Allen aan de post-productie van zijn nieuwste bezig, need I say more?): is dit wel houdbaar voor een hoogbejaard man en lijdt de kwaliteit van zijn werk er niet zwaar onder? Hoewel er genoeg kritiekpunten denkbaar zijn en zijn films zich wel eens schuldig durven te maken aan het soort humor dat je oude vader vast geweldig vindt, blijf ik toch een hondstrouw verdediger van de regisseur. Wanneer de sobere witte letters gecentreerd op het effen zwart scherm verschijnen en gemoedelijke jazz deuntjes door de zaal weerklinken, ben ik alleszins blij dat het weer zomer is en tijd voor de jaarlijkse afspraak met Woody Allen. Wat is een mens immers zonder vaste waarden?
Colin Firth is de misantrope spraakwaterval van dienst en speelt Stanley, een man die van kinds af aan al gefascineerd is door magie. Hij verdient er zelfs zijn brood mee en heeft een relatief succesvolle akt waar hij allerlei goocheltrucs doet, verkleed als een Fu Manchu-achtig personage, een schitterend racistisch relikwie waar onze primitieve voorouders in de jaren ’20 van de vorige eeuw verzot op waren. Omdat hij nu eenmaal alle truken van de foor lijkt te kennen, wordt hij ingeschakeld door een vriend om poolshoogte te nemen bij een Amerikaanse nouveau riche familie in het zuiden van Frankrijk die helemaal in de ban is van de bevallige Sophie (Emma Stone), die zich voordoet als een medium. Firth heeft uiteraard bitter weinig geloof in dit soort zwendels, zoals hij het noemt – hij is namelijk erg Brits – maar stilaan valt hij toch voor de charmes van Sophie en begint hij zijn über-rationeel wereldbeeld (“Ik en die Hobbes hadden best goed overeengekomen!” stelt hij op een gegeven moment) in twijfel te trekken. Bestaat magie dan toch?
Net zoals vaker in zijn oeuvre, zou je Magic in the Moonlight kunnen samenvatten als één lange dialoog van Allen met zichzelf. De centrale vraag luidt: hechten we belang aan zaken als spiritualisme of leggen we ons neer bij de zinloosheid van het leven? Gedurende heel zijn carrière heeft Allen het moeilijk gehad om zijn rol als nar te kunnen verzoenen met het ongelofelijke leed in de wereld en dat conflict is wederom voelbaar in het personage van Firth. Is dit nieuwe materie? Geenszins. Dat neemt echter niet weg dat Allen inventief te werk gaat: Magic in the Moonlight is geheel vormgegeven volgens deze gedachtengang en het thema ‘magie’ lijkt bijna een verwijzing te zijn naar Allens films zelf. Meer dan ooit worden zijn films namelijk escapistische fantasietjes, met pittoreske locaties, aantrekkelijke jongedames en de goudgele cinematografie van Darius Khondji. Je zou haast kunnen stellen dat dit gevoel van luchtigheid naar het simplistische neigt, ware het niet dat Allen toch wel een heel zelfbewuste noot plaatst bij heel het gebeuren. Van Purple Rose of Cairo (een film waarin een ongelukkige vrouw zich letterlijk in de wereld van de cinema opsluit) weten we immers dat Allen op z’n minst een ambigue verhouding heeft met escapisme. Langs de ene kant lijkt Magic in the Moonlight het testament van een hopeloze romanticus, maar langs de andere kant ontbreekt het de film ook niet aan de nodige ironie. De zorgeloze personages leven in een waas van snelle wagens en jazz tijdens de zogenaamde roaring twenties, maar dreigen door de nakende crisis hun fortuin kwijt te raken. Zij beseffen dat niet, de kijker wel. Of denk maar aan de provocerende manier waarop Allen buitenechtelijke affaires in zijn film verwerkt, ook al is hij daar zelf zo in opspraak door gekomen. Een overspelige man in zijn films wordt steeds voorgesteld als een aandoenlijk onbeholpen idioot die nu eenmaal getroffen is door het vreselijk lot te moeten kiezen tussen een verstandige, hoogopgeleide vrouw die goed bij hem past of één of ander amusant delletje dat een onverklaarbare aantrekkingskracht heeft (een verwijzing naar respectievelijk Diane Keaton en Mia Farrow?). Tenslotte wil Allen de kijker ook voortdurend duidelijk maken dat wat hij op het scherm tovert niet per se aansluit bij de werkelijkheid en verweeft hij op een subtiele manier realiteit met fantasie. Het bewust ongeloofwaardige einde, een heerlijk meta-stukje, is dan ook de laatste knipoog waarmee Allen aan het publiek lijkt te bekennen: “sorry jongens, het was allemaal maar een grapje”. Maar maakt dat veel uit als je er een oprecht aangenaam gevoel aan over houdt?
De hamvraag van Magic in the Moonlight is dan ook niet “geloven we in magie?”, maar “geloven we in de magie van Woody Allen?” Ik zeg alleszins volmondig ja. Zelfs al is Magic in the Moonlight maar een vluchtige truc die goochelaar Allen snel eventjes uit zijn mouw heeft getoverd, dan is het er toch een hele fijne. Maakt dat Allen een charlatan? Sommige niet nader genoemde recensenten die de nodige krachttermen en infantiele ad-hominem argumenten niet mijden, menen van wel. Maar ik laat mij in ieder geval graag bedotten. Elk jaar opnieuw.