Expect the unexpected, luidt het motto van het Noorse Va Fongool-label, en daar is geen woord van gelogen. Net als het verwante Hubro zet dit label resoluut in op muziek van eigen kweek, al ligt de nadruk nog sterker op jong talent (zowel muzikaal als qua vormgeving). Dat krijgt hier volop de kans op zich te bewijzen, met soms verrassend eigenzinnige resultaten. Soms taai en op de grens van ontoegankelijk, maar steeds met overtuiging en inventiviteit.
Va Fongool kreeg in het najaar van 2013 een enorme klap te verwerken door het plotse overlijden van medeoprichter Eirik Töfte, een van de drijvende krachten binnen de bruisende Noorse scene. Toch werd beslist om verder te gaan met het label, met albums die al in de steigers stonden én met nieuw materiaal. Zijn nagedachtenis, die onvoorwaardelijke inzet voor innovatieve en geïmproviseerde muziek, krijgt in deze releases een knappe uitwerking.
Ich Bin N!ntendo – Look
Oude bekenden op het label, die eerder al een samenwerking met saxgeweldenaar Mats Gustafsson uitbrachten. Met Look bewijzen ze dat ze ook zo hun mannetje kunnen staan. Gitarist Christian Winther, bassist Magnus Skavhaug Nergaard en drummer Joakim Heibø Johansen zijn actief in allerhande jonge bands (Skadedyr, Monkey Plot, Karokh, etc), waar ze elkaar regelmatig treffen, maar Ich Bin N!ntendo is bij uitstek de band waar er geen regels gelden. Samen met mixer en co-producer Lasse Marhaug leidt dit weer tot een onstuimige en chaotische noise-uitbarsting.
De muziek van het trio dreigt immers niet alleen uit elkaar te vallen, ze doet dat ook, met vaak rammelende en over elkaar tuimelende instrumenten, waarbij de piepende, huilende en kervende skronkgitaar weerwoord krijgt van een dementerende ritmesectie. Hier en daar kunnen motiefjes ontstaan, maar de ontregeling blijft regeren. Opener “Endless Bovis” heeft het allemaal: het gejengel, de no wave-vibe, de desintegratie en lawaaierige chaos. Hier en daar duiken even kromme grooves en in de soep bedolven galmvocalen op, maar je hebt er het raden naar wat er precies gaande is. Hier bestaat geen handleiding voor.
“Star City” gaat van start met gehoest en gekots om vervolgens om te slaan in een explosieve geluidsmuur vol snerende feedback, gekapte riffs en een stuiterende ritmesectie. Tegen dat je aan het einde beland van het aan Töfte opgedragen “Let’s Toast” word je er weer aan herinnerd hoe glorieus zo’n witheet zootje kan klinken. Toegegeven, het zijn ‘maar’ noisy jams, maar tegelijkertijd voel je dat dit the real deal is, die complexloos en zonder pretentie in je gezicht gesmeten wordt. 110% adrenaline, zolang je gestel dat aan kan.
Christian Winther & Christian Meaas Svendsen – W / M
Diezelfde Winther haalt op deze dubbele soloplaat met bassist Christian Meaas Svendsen (zie o.m. Mopti en Paal Nilssen-Love Large Unit) de akoestische gitaar boven voor een heel ander experiment. De muziek is hier lang niet zo extreem/volumineus als bij Ich Bin N!ntendo; het is immers allemaal strikt akoestisch, maar eigenlijk wel even avontuurlijk. Op zijn deel van de plaat verkent Winther de zone tussen abstractie improvisatie, klankenonderzoek en pastorale folk met sprekend gemak. De ene keer is dat met aandacht voor aangehouden klankresonanties (“We Sleep”), de andere keer worden net die karakteristieken vermeden (“Overslept”).
Soms heb je er het raden naar welke attributen er eventueel aan te pas komen (het aanstekelijke “Hair” of het gepluk van “In The Belly Of A Cloud”), op andere momenten is het een voortdurend komen en gaan van geratel en gekletter (“Again Her Hair”, de 23 seconden van “Yet To Costume”). En dan zijn er ook een paar stukken waarvoor de invloeden niet meer Derek Bailey of John Russell zijn, maar Fred Frith of Leo Kottke, met een paar lyrische met folk getinte stukken. De twee ontregelde duostukken met Meaas Svendsen aan het einde vormen een knap brugje naar diens albumhelft.
Net als bij Winther krijg je dertien stukken gepresenteerd (waarvan drie als duo) die al net zo’n intensief onderzoek laten horen. Draait het in “Imbassibru!’ en het grappig getitelde “Pizzacito” om klassiek snarengepluk, dan worden elders andere, en soms grove middelen ingezet. Het rauwe geschraap in “The Joy Of Germans Bowing” schakelt zich in in de traditie van fysieke bassisten als Peter Kowald en Peter Jacquemyn, terwijl elders zelfs de dwarse lyriek van een Joëlle Léandre te horen is. Het diepe geronk van “Der Runtergang” bereikt subbassen die in een koptelefoon ronduit verbluffend klinken, terwijl de snaren in “Double Rainbow” letterlijk als springplank gebruikt worden met galopperende ritmes.
Dit is opnieuw een release die, omdat ze soms zo in zichzelf opgeslorpt klinkt, behoorlijk moeilijk te verteren is. Maar toch weet je niet wat je het liefst zou willen: de muziek live meemaken, zodat je kan zien wat er gaande is, of toch aan jezelf overgeleverd zijn met enkel de muziek, waardoor je eigen creativiteit een groot stuk van het werk moet doen. De muziek is immers zo creatief en abstract dat de prikkelspelletjes die je te horen krijgt, zeker van het duo, de verbeelding op hol kunnen doen slaan.
As Deafness Increases – S/T
Het trio As Deafness Increases – bassiste Inga Magrete Aas, elektroakoestisch guitarist Rudolf Terland Bjørnerem en trombonist Henrik Munkeby Nørstebø – leerde elkaar in 2010 kennen tijdens een verblijf in Tsjechië en zoekt alweer heel andere oorden op. Samen verkennen ze de soms grijze zone tussen compositie en improvisatie, en meerbepaald de momenten waarop het ene vrijspel geeft aan het andere en het onduidelijk wordt over welke van de twee het eigenlijk gaat. Het is statige, geduldig ontwikkelende muziek die het klankenonderzoek van de Britse school haast lijkt te combineren met de intimiteit en de naar kamermuziek neigende elegantie van bands als Looper en 1982.
Soms heb je er het raden naar wat er gaande is, ontwaar je in een hele reeks geluiden niet eens een instrument dat je zou identificeren als een gitaar of trombone. Het is muziek van ruimte en detail, van terugkerende stilte ook, die volop inzet op zachte timbres die geleidelijk aan het schuren slaan of extended techniques die hier en daar de bovenhand krijgen. Het resultaat is opener “Svalbard”, een mysterieus hoorspel dat iets te statisch is om de aandacht vast te houden voor de volledige duur (twintig minuten), maar wel getuigt van een doorgedreven instrumentbeheersing en een empatische verhouding tussen de muzikanten.
De drie resterende stukken zijn korter en hebben een nauwere focus, waardoor ze het de luisteraar iets makkelijker maken. Vooral “Adib”, waarin de drie muzikanten inzetten op een percussieve speelstijl, met excentriek geratel als resultaat, en “Adic”, waarin ze proberen om vergelijkbare timbres op te zoeken op hun respectieve instrumenten, zijn erg geslaagd. En zo bewijst As Deafness Increases nogmaals een van de paradoxen van de geïmproviseerde muziek: dat de meest subtiele en introverte aanpak soms tot de moeilijkst te ontcijferen resultaten kan leiden.
Lana Trio – S/T
De bijna autistische obsessies van As Deafness Increases veranderen bij het Lana Trio – opnieuw Munkeby Nørstebø, met pianist Kjetil Jerve en drummer Andreas Wildhagen (Paal Nilssen-Love Large Unit) – in een meer expressieve en exuberante vorm van samenspel. Die probeert de Europese traditie van vrije improvisatie te verenigen met de Amerikaanse freejazztraditie, wat behoorlijk goed lukt in deze compacte stukken, waarvan de meerderheid binnen de poplengtes blijft. Opener “5.30” (alle stukken dragen hun lengte als titel) pakt zo ook meteen uit met en levendig heen-en-weerverkeer, vol primaire kleuren en geklieder van Wildhagen, uitbarstingen van Munkeby Nørstebø en ongedurig spel van Jerve, die hier regelmatig de meest opvallende muzikant is.
Die heeft er blijkbaar geen moeite mee om zowel uit te pakken met zwaar percussief gedender als met lichtvoetiger, bijna impressionistisch spel dat over het ivoor trippelt, wat voor een dartel en speels effect zorgt. Het totaalbeeld is dat van een zeer vrije en beweeglijke band, die toch nergens z’n schwung verliest,het resultaat van zes jaar samenwerken. Elders zijn de resultaten overigens al even memorabel: in “07.10” wordt er een merkwaardig effect gecreëerd door de combinatie van neurotisch en nerveus pianospel en een trombone die daar geduldig lange uithalen over drapeert. Een heel opvallend contrast met “03.07”, waarin Jerve veel fragmentarischer te werk gaat. Ook een hoogtepunt: “06.39”, een benauwend stuk met een bijna filmische lading, waarin de diep denderende klanken voor een forse dreiging zorgen.
Hier en daar staat dan weer de muzikale action painting centraal die de laatste jazzresten helemaal overboord gooit en de klankkwaliteiten zelf centraal stelt. Toch wordt uiteindelijk weer afgerond met twee korte stukken met een bruisend karakter. De vette trombone-uitschieter van slotstuk “03.28” doet even vermoeden dat er een New Orleans-knipoog aan te pas gaat komen. Dat is natuurlijk niet het geval, maar die bruisende energie zit wel in het open verkeer, dat zelfs in z’n meest vrije momenten een air van speelsheid en humor blijft bewaren. Dat maakt de release op zijn beurt best toegankelijk.
The Jist – S/T
Zet de dag van vandaag een stemgymnaste en een gitarist bij elkaar, en de kans is groot dat ze tot in den treure vergeleken zullen worden met Sidsel Endresen en Stian Westerhus (lap), die in 2012 een geweldige plaat (Didymoi Dreams) maakten die terecht in heel wat eindejaarslijstjes belandde. Dit duo afdoen als zomaar rechtstreekse nakomelingen zou echter getuigen van gebrek aan respect, want zowel zangeres Natalie Sandtorv als gitarist Torgeir Hovden Standal hebben op jonge leeftijd al een eigen stijl ontwikkeld die dan wel gelijkenissen vertoon met bovenvermelde artiesten (en voor Sandtorv net zo goed Maja Ratkje, Stine Janvin Mottland en Isabelle Duthoit), maar hier een eigen richting op wordt gestuurd .
Er wordt volop gebruikt gemaakt van beschikbare elektronische middelen, zowel om de stem te loopen als te vervormen, soms met behoorlijk heftige ingrepen. Hovden Standal doet daar nog eens een schep bovenop door ook zijn gitaarspel te laten overhellen naar de minder zachtzinnige kant, waardoor het bij momenten een veel noisier terrein opzoekt dan de plaat van bovenvermelde artiesten. Van de gekirde wartaal van opener “The Jist” en het gekwetter en gekreun in “The Jist Of A Loon”, tot de wringende noise van “The Jist Of Bkeing In BeTween Jobs”, de twee zorgen steevast voor tegendraadse resultaten, die je nu eens opzadelen met een gevoel van ongemak, maar je soms ook rechtstreeks bij de strot grijpen, wachtend op het ontzette gereutel dat eraan ontsnapt.
Die elektroakoestische nachtmerrie contrasteert dan weer mooi met “The Jist Of Having A Mosquito Stuck Down Your Throat I”, dat eigenlijk een gevatte beschrijving van het geluid biedt. Van intiem, close-miked gefluister en in vertrouwen meegegeven ontboezemingen tot verrukte, amper onderdrukte kreetjes van extase, ze liggen allemaal dicht bij elkaar. Sandtorv laat een breed gamma horen – van vreemde mondstunten en gestotter tot eigenaardig gereutel -, terwijl haar kompaan de ene keer zorgt voor een onwerkelijke fond en de andere voor een mechanisch roterende sound die de luisteraar danig op de proef stelt. Ondanks de fysieke tour de force van de zangeres, is het ook haar collega die uiteindelijk het laatste woord heeft op deze plaat, die zelfs geoefende oren danig op de proef stelt.
Brute Force – S/T
En het houdt niet op. Het piepjonge Brute Force ziet er op papier uit als een klassieke power trio, met gitarist Karl Haugland Bjorå, bassist Egil Kalman en drummer Ole Mofjell, maar opnieuw wordt in onvervalste Va Fongool-traditie gekozen voor de moeilijkdoenerij. Zoals de naam en albumhoes (spelende kinderen naast een kerkhof in een ontwerp van Lasse Marhaug) al aangeven, wordt hier aardig van leer getrokken. Opmerkelijk, aangezien ze ooit begonnen als een akoestisch spelend trio. Tot Kalman zijn elektrische bas en wat kettingen meenam naar de repetitie en de nieuwe sound gevonden was. De plaat werd dan weer opgenomen tijdens een open kijkdag in de studio, met publiek dat de opnames live kon bijwonen.
Wie er destijds bij was, is alleszins getuige geweest van een ononderbroken performance van een kleine half uur die resoluut mikt op de noiseregionen. Het is vooral boeiend om te zien hoe deze band toch afwijkt van de stijl en sound van genregenoten Ich Bin N!ntendo. Ze maken de claim dat ze alle regels van rock, jazz en improvisatie overboord gooien, maar dat levert hier toch andere resultaten op. Net als bij IBN krijg je hier en daar zo’n eb/vloed-beweging, maar het hoekige en piepende van de collega’s wordt vervangen door een iets directere stijl, met een iets meer continue punch. Dat zorgt in de opgefokte passages voor een ware wervelwind van geluid die raast met de furie van een grindcoreband.
Toch zijn er hier ook meer ‘ingetogen’ momenten, waarin wat wordt rondgepummeld, gerotzooid met metaal en gekrabbeld op snaren (het lijkt wel even alsof Terrie Ex in de buurt is). En dan voel je ineens weer die gradueel opduikende agressie opborrelen, maar dat is in uitgesteld relais, want Brute Force slaagt er goed in om niet voorspelbaar voor de dag te komen. Als die blaffende uitval dan toch komt, dan is het effect niet mis: een muilpeer die zorgt voor kneuzingen en rondspetterend bloed. Dat de jonge Noorse garde er voorlopig nog niet aan denkt om het spelletjes volgens de regels te spelen wordt ook hier heel duidelijk. Geen reden hoe lang je met deze aanpak aan de slag kan zonder in herhaling te vallen, maar op Brute Force levert het alleszins een onstuimig adrenalineshot op.