Het houdt werkelijk niet op bij de Noren. Er wordt met zo’n gedrevenheid gestudeerd, gemusiceerd en gesubsidieerd, en nieuwe stemmen en gezichten steken met zo’n regelmaat van de klok de kop op, dat je je kan beginnen af te vragen of er nog wel jongelingen rondlopen die niet met muziek bezig zijn. De vraag hoe lang ze dit kunnen volhouden zonder het allemaal te laten verwateren is voor later. Nu is het tijd om een duik te nemen in de recente oogst van het Hubro-label.
Dat label dekt misschien niet de hele Noorse experimentele scene, maar wat er gepresenteerd wordt is toch al een mooie dwarsdoorsnede van dat aanstormende geweld. De overgrote meerderheid van hun releases wordt dan ook volgespeeld door twintigers en dertigers. Vaak hebben die een achtergrond in de landelijke conservatoria, maar terwijl die laatste hier nog altijd synoniem staan voor traditie en klassieke jazz, is daar in het Noorden geen sprake van. Zo spelen de meeste van de Hubro-releases wel met jazz en improvisatie, maar zelden op de conventionele manier. Ook daar ga je je afvragen of er in Noorwegen de voorbije jaren nog wel klassieke jazzbands zijn opgestaan.
Genres spelen haasje-over, akoestisch en digitaal gaan de strijd aan met elkaar. Jazz, elektronica, rock, noise en improvisatie worden door de mangel gedraaid. Composities liggen onder vuur door radicale stijlbreuken en dreigende chaos. Kortom: het is een weelde voor wie z’n releases graag eclectisch, onvoorspelbaar en kleurrijk heeft. Een mooie bonus is dat het label beseft dat corpulentie nergens voor deugt en het ook geen kwaad kan om albums uit te brengen die ophouden voor ze vervelen (al hebben sommigen daar ook al bezwaar tegen aangetekend). Er is inderdaad niks mis met platen die afklokken onder 40 of zelfs 35 minuten.
sPace moNkey – The Karman Line
Het duo Morten Qvenild en Gard Nilssen kan al aardig wat ervaring voorleggen. De eerste onder meer als de helft van Susanna & The Magical Orchestra en (al dan niet) tijdelijk lid bij In The Country, Jaga Jazzist en Shining, de andere als drummer van onder andere Bushman’s Revenge en het Trondheim Jazz Orchestra. Met The Karman Line maken ze hun gezamenlijke debuut met negen stukken die compleet geïmproviseerd zijn en een hele galerij van mogelijkheden afgaan: er zijn sfeervolle stukken die zich als een dromerige waas rond de luisteraar hullen, maar ook het andere uiteinde, dat van de chaos en het volume, wordt opgezocht, net als dat van de complete desintegratie, waarbij de studiomogelijkheden worden ingezet als een extra instrument, of zelfs volwaardig groepslid. Het is het resultaat van muzikanten die hun instrumenten beheersen en de traditie kennen, maar net zo goed de technologie omarmen en de mogelijkheden ervan durven te benutten.
Dat leidt op The Karman Line tot een weldadig geluidenverkeer waarbij de kleine stoorzendertjes soms amper waarneembaar zijn, als kleine versieringen in pianoballades die meer dan eens richting Radiohead lonken, of de sci-fi getinte score van “Blue Baboon And Carpenter”. Er een echt label op plakken is dan weer verdomd moeilijk, want de densiteit wordt van het ene uiterste naar het andere gestuwd. Ritmes ontvouwen soms tergend traag in onvervalste Bohren & Der Club Of Gore-modus, en even later beland je weer bij gerafelde ambient die ontregeld wordt en uitkomt bij een delirische soundscape met progneigingen, om uiteindelijk de zone tussen minimaal en industrieel te verkennen. Het is een plaat waar moeilijk greep op te krijgen valt en die niet altijd even coherent aanvoelt, maar die niettemin een bijzonder originele samenwerking laat horen.
Bly De Blyant – Hindsight Bias
Bly De Blyant is een van de weinige internationale bands op Hubro, want de groep verenigt de Noorse drummer Øyvind Skarbø (ook lid van 1982, zie hieronder) met de IJslandse gitarist Hilmar Jensson en de Amerikaanse multi-instrumentalist Shahzad Ismaily. Debuutplaat ABC kon de ene enthousiaste reactie aan de andere rijgen en dat is met het ingenieuze Hindsight Bias niet anders. Wat wil je ook, met dit soort kleppers aan boord, want met Jensson (Tyft, AlaxNoAxis, Bureau Of Atomic Tourism), en Ismaily (Marc Ribot’s Ceramic Dog, John Zorn, Secret Chiefs 3) haalde Skarbø muzikanten in huis die het verschil kunnen maken en zonder oogkleppen kunnen spelen zonder ook maar een greintje van hun identiteit opzij te moeten zetten. Het resultaat: een speelse, veelkleurige en toegankelijke plaat op maat van melomanen die niet kunnen kiezen.
Het parcours dat daarbij wordt afgelegd is opvallend en start bij dromerige instrumentale rootspop (“Jiddu”), om uiteindelijk te belanden bij het spookachtige “The Eighteen Irascibles”, dat gekleurd wordt door Ismaily’s spel op toetsen en banjo. Maar het wérkt, en laat daartussen een onwaarschijnlijke variatie horen, met de springerige, funky soul van “Westkreuz” en de funkpop van “Laura”, die het terrein tussen Chic en Moloko verkent en er ook nog eens die banjo en 70’s gekleurd toetsenwerk bij betrekt. Eclectisch, maar ook sober, want het blijft ademen. En dan ook nog: open structuren (titelnummer), stomende freakrock à la Ceramic Dog (“Michael Jackson Pollock”), de hypnoseoefening van “DEFGHIJKL” en een opduikende jammersax voor “Bunker Hill”. Het klinkt allemaal even extravagant als catchy.
1982 – A/B
Binnen het toch al aparte geheel van Hubro neemt het trio 1982 een aparte plaats in. Niet alleen omdat ze tot de meest frequente gasten van het label behoren en intussen aan hun vierde album toe zijn, maar vooral omdat dit trio ook muzikaal een geheel eigen koers vaart. Doorgaans is dat ergens in de speelzone tussen geïmproviseerd minimalisme en folk, maar dan met een idiosyncratische visie die soms het beste te vergelijken is met die van Huntsville. Ook met zijn vorige plaat, met pedal steel-veteraan BJ Cole als gast, maakte 1982 indruk. Voor zijn vierde album kiest het trio Øyvind Skarbø (drums/percussie), Nils Økland (Hardanger fiddle, viool) en Sigbjørn Apeland (harmonium, piano) voor zijn meest ongebruikelijke statement tot nog toe. Terwijl de tweede helft van het album aansluit bij eerder werk, wordt de eerste (de A-kant van de vinylversie) ingepalmd door een samenwerking met zes extra muzikanten.
Vooral het proces is daarbij ongebruikelijk: op een lange improvisatie van het trio werd door componist en dirigent Stian Omenås immers muziek gecomponeerd voor een aantal blaasinstrumenten: fluit, fagot, trombone, hoorn en klarinet (oude bekende Fredrik Ljungkvist van onder meer Atomic). Het resultaat: een combinatie van pastorale mysterie, ingetogen kamermuziek en moderne compositie die een enorme dynamiek laat horen tussen 20e-eeuwse avant-garde en de trance van Talk Talk. De tweede helft bevat vijf korte stukken tussen tribale hoekigheid (“02:01”), dromerig gestap (het bloedmooie “03:51”) en het uitgebeende, delicate samenspel waar 1982 al langer een patent op heeft (“05:00”). Opnieuw een even unieke als indrukwekkende plaat die de Noorse verbeelding een even gepaste als grensverleggende draai geeft.
Håkon Stene – Lush Laments For Lazy Mammal
Is een minimale invulling van bestaande stijlen een vaak terugkerend iets bij de Hubro-releases, dan is dit in deze reeks de eerste release die ook daadwerkelijk in het genre van de minimalistische muziek te situeren valt. En dat mag best een verrassing heten, want percussionist Stene heeft een achtergrond in zeer uiteenlopende genres, gaande van moderne gecomponeerde muziek en folk tot elektronica (via Pantha du Prince) en zelfs noise. De aanleiding voor deze plaat was de kennismaking met de muziek van de Britse componist Laurence Crane, bij wie Stene een puurheid terugvond die hij zelf wilde bereiken met zijn eigen muziek. Dat doet hij door niet enkel te kiezen voor melodische percussie (vibrafoon, marimba), maar ook terug te grijpen naar piano en gitaar, een instrument dat hij al bijna 20 jaar niet meer bespeeld had.
Het album bevat een korte intro van Stene en wordt meteen gevolgd door een interpretatie van Gavin Bryars’ “Hi Tremolo”, dat vertrekt van een trillende pianonoot om van daaruit golvend z’n weg te zoeken, waarbij het soms moeilijk is om te bepalen welke instrumenten je precies hoort. De cimbalom van een gastmuzikant zorgt dan weer voor een exotisch, percussief geratel. Een ander hoogtepunt is Christian Wallumrøds “Low Genths”, waarin de pianist zelf meespeelt. Hier neigt de muziek dichter naar de schurende variant van minimalisten Morton Feldman & co., met een obsessieve behandeling van kleine variaties. De overige stukken zijn allemaal afkomstig van Crane en zoeken het tussen schimmige gitaarpartijen, naar Eno neigende ambient en onderhuids drama dat nooit helemaal openbloeit. Stukken als “Blue Blue Blue” zouden het uitgebluste Air misschien wel inspiratie voor een nieuw album kunnen bezorgen. Het label dat Hubro erop plakt – meditatief ascetisme – is helemaal gepast. Voor de geduldigen.
Stein Urheim – Stein Urheim
Guitars, flutes, harmonica, slide tamboura, fretless bouzouki, gu qin, mandolin, langeleik, charango, banjo, analog synths, effects. Urheim heeft duidelijk iets te bewijzen als multi-instrumentalist. En toch valt het allemaal mee, want een paar uitzonderingen daargelaten zijn het allemaal snaarinstrumenten, maar dan uit verschillende hoeken van de wereld. Terwijl kompaan Jørgen Træen zich hier en daar laat horen met modulaire synths en effecten, draait deze plaat rond het snarenwerk van Urheim, die er zich niks aan gelegen laat om de Westerse tradities van folk en country te verenigen met die van Azië en West-Afrika, met het nodige intercontinentale klankenverkeer tot gevolg. Waan je je het ene moment nog in de nabijheid van folkkleppers als John Fahey en Leo Kottke, dan duikt er plots iets op dat lijkt op een shruti box en je meeneemt op een reis door het Indische binnenland.
Maar er is meer dan dat spelen met rootsvormen, want Urheim is ook een gretige manipulator van klanken en stijlen, waardoor rustieke sferen en fragiele fingerpicking soms vergezeld worden van ambient-achtige texturen of doldwaze verminkingen. Een enkele keer, zoals hier en daar in het langere “After The Festival”, draait het een beetje in de soep, met resultaten die het begeven onder het al te gretige eclecticisme van de band, maar als het wél werkt – en dat is in het overgrote merendeel van deze veertig minuten – dan maakt Urheim een exotische reis langs gelijkgezinden als Richard Thompson en Henry Kaiser in Herzog-modus, Ry Cooder, en hier en daar zelfs een beetje Gary Lucas. Niet altijd even consistent, maar Urheim beschikt over bakken verbeelding en zal ongetwijfeld nog mooie dingen laten horen.
Moskus – Mestertyven
Last but not least, het jongelingentrio Moskus, een paar jaar geleden al getipt als een van de meest veelbelovende bands van de Noorse jazz en aanverwanten en intussen goed bezig om die belofte helemaal waar te maken. Vorig jaar in de Handelsbeurs liet het trio Anja Lauvdal (piano), Fredrik Luh Dietrichson (bas) en Hans Hulbæmo al horen dat de sound en aanpak van debuutplaat Salmesykkel opengebroken werden. Daarop kreeg de stijl die je als typisch Noors zou kunnen omschrijven al een eigen invulling, maar met deze opvolger, waarvoor het trio de fancy studio inwisselde voor een oude kerk, en de vleugelpiano voor een buffetmodel, zijn het definitief de eigen stijl en het eigen karakter die de doorslag geven. Met avontuurlijke(re) resultaten: speels en licht, maar niet plat en inhoudsloos.
De band trok daarbij zonder uitgeschreven materiaal de studio in, met enkel wat ideetjes die live uitgeprobeerd werden en een fikse dosis vrijheid. Dat leidt hier tot veelal compacte stukken (slechts vier van de elf steken de grens van drie minuten voorbij) die uitgevoerd worden op drie akoestische instrumenten. Geen elektronica of manipulerende ingrepen. Daardoor zit Moskus van al deze muzikanten het dichtst bij de jazztraditie, maar er wordt ook volop buiten de lijntjes gekleurd. De lyrische, soms wat ongrijpbare stijl van Lauvdal is nu helemaal losgebroken van tradities, het ratelende, vol details knetterende spel van Hulbæakmo komt helemaal tot wasdom en met Dietrichson heeft hij de ideale sidekick. Catchy ideeën (het rond een verslavende baslijn gedrapeerde “Tandem med Sankt Peter”), geduldig onderzoek (“Jag är ett ägg”), turbulente dynamiek (“Rullings”) en breekbaarheid (“Tradisjonskvelern”) krijgen nog altijd hun plaats, maar worden nog knapper en zelfzekerder in elkaar gepast. Een forse stap vooruit en een band om in het oog te houden. En zo valt op dat tussen de releases van Hubro altijd wel een link te vinden is en zo een verhaal kan worden verteld, maar dat in herhaling vallen er niet in zit.
Moskus staat op dinsdag 30 september opnieuw in de Handelsbeurs, naast het Belgische Black Flower. Info & tickets.