Sarah Silverman die haar vriend geen kus wil geven omdat haar adem nog naar piemel ruikt nadat ze net iemand anders gepijpt heeft. Een enorme blok ijs die – in het volle zicht van de camera – het hoofd van een man verplettert. En Neil Patrick Harris die in het midden van de straat plots een explosieve diarree-aanval krijgt en dan maar zijn hoed vol schijt. We mogen stellen dat Family Guy-bedenker Seth MacFarlane, sinds hij twee jaar geleden zijn filmdebuut maakte met Ted, nog niet bepaald een aanhanger is geworden van verfijnde, subtiele humor. A Million Ways to Die in the West is zijn poging om een Blazing Saddles te maken: een oneerbiedige, maar tegelijk liefdevolle parodie op de western, aangepast voor de inflatie in gross-out humor van de voorbije veertig jaar. Mel Brooks vond het eind jaren zestig nog genoeg om een groepje cowboys rond een kampvuur te zetten en ze drie minuten lang scheten te laten lossen. Sign of the times.
MacFarlane speelt zelf de hoofdrol als Albert, een schapenherder die er van droomt om te ontsnappen aan zijn luizige frontier-dorpje, waar de dood inderdaad overal om de hoek loert (niet alleen door verraderlijke blokken ijs, maar ook door levensgevaarlijke kermisattracties – people die at the fair! – en zelfs door scherpe tumbleweeds die op het verkeerde moment voorbij waaien). Zijn vriendin (Amanda Seyfried) heeft hem bovendien net gedumpt om samen te hokken met Foy (Harris), een arrogante zak die zo rijk is dat hij zich zelfs een snor kan veroorloven (de film vindt het idee van een snor als ultiem luxeproduct eindeloos lollig). Alberts geluk lijkt te keren wanneer hij kennis maakt met Anna (Charlize Theron), een nieuwkomer in het dorp, met wie het meteen klikt. Klein probleem: Anna is al getrouwd met de bandiet Clinch (Liam Neeson), die over een paar dagen zijn weinig liefhebbende wederhelft komt halen.
Wie het werk van MacFarlane een beetje kent, zal weten wat hij ongeveer kan verwachten van A Million Ways to Die in the West: puberale grappen over seks, pis en kak (een shot van een urinerend schaap is onvergetelijk, en niet op een goede manier), aangevuld met smart-ass anachronistische grapjes en popculturele verwijzingen. Het resultaat is hit and miss: af en toe is de prent best wel geestig. Een liedje over snorren is pure MacFarlane-waanzin op zijn best en ook een running gag over het feit dat mensen in foto’s uit dat tijdperk nooit glimlachen, werkt uitstekend. Maar anderzijds zijn er heel wat scènes die op papier grappiger lijken dan ze in de film zijn. Alberts monologen over de gevaren van het Wilde Westen (You know what else can kill you? Doctors!) klinken als uittreksels van een stand up comedy-optreden en misschien zouden ze in die vorm leuker zijn geweest. Ook de vele cameo’s van bekende acteurs vallen tegen. Christopher Lloyd laten opdraven als “Doc” Emmett Brown uit Back to the Future, die haastig de DeLorean afdekt wanneer Albert zijn schuur binnenkomt? Het klinkt als een geïnspireerd idee, maar dan moet je die acteur ook iets grappigs te doen geven. Het is niet genoeg om te roepen: “Kijk daar! Back to the Future!” en te verwachten dat mensen gaan lachen.
Nu goed, ondanks dat alles zou de ratio van geslaagde tegenover mislukte grappen nog net goed genoeg zitten, mocht de film afklokken op 90 minuten of daaromtrent. In plaats daarvan weet MacFarlane maar net onder de twee uur te blijven, en A Million Ways to Die in the West voelt ook effectief te lang aan. Zo speelt Giovanni Ribisi een brave sukkel die verliefd is op hoertje Sarah Silverman. Maar terwijl Silverman elke dag met tien kerels in bed ligt, wil ze uitgerekend met hem niét vrijen tot ze getrouwd zijn. Die situatie is vaagweg grappig, maar ze heeft niets te maken met de eigenlijke plot van de film en ze vreet tijd weg. Een meer gedisciplineerde scenarist of regisseur zou dit verwijderd hebben om zijn film sterker en strakker te maken. Maar strak is niet wat MacFarlane doet. MacFarlane is eerder van de mentaliteit: “we smijten er gewoon alles tegenaan dat we kunnen bedenken en we zien dan wel wat werkt.” Het resultaat is een opgezwollen film, die er uit ziet als een rough cut die nog eens grondig onder handen moet worden genomen door een goede, meedogenloze monteur. Er zit een grappige film van anderhalf uur verstopt in A Million Ways to Die in the West, zeker weten, maar nu zien we daar slechts sporadisch de bewijzen van.
Wanneer de film zich concentreert op de romance tussen Albert en Anna, wordt hij beter. MacFarlane en Theron hebben een aardige chemistry en Theron onthult zichzelf zowaar als een begenadigde comédienne. MacFarlane bewaart de meeste grappen natuurlijk voor zichzelf en beschouwt Theron in principe als zijn “aangever”, maar er zijn heel wat scènes waarin haar uitgestreken gezicht grappiger is dan zijn komische uitsloverij. Je zou jezelf vragen kunnen stellen bij de manier waarop vrouwen worden afgebeeld in A Million Ways: Theron gedraagt zich een groot deel van de tijd als een kameraad van MacFarlane: zij leert hem schieten, ze eten samen wietkoekjes en ze voeren lange gesprekken over de dingen ze allebei haten. In plaats van een romance, zie je hier eerder twee maten bij elkaar; dat Theron toevallig een vrouw is, is bijna irrelevant, tot ze hun eerste kus delen. Seyfried, daarentegen, gedraagt zich op en top als een vrouw en wordt dan ook opgevoerd als een bitch. Wie daar een suggestie in wil zien dat vrouwen betrouwbaarder en sympathieker zijn naarmate ze zich méér gedragen als mannen, zou niet eens geheel ongelijk hebben.
Maar dan ga je de film al verder analyseren dan hij eigenlijk verdraagt. A Million Ways to Die in the West maakt alles ondergeschikt aan zijn wens om grappig te zijn en dus is dat uiteindelijk de enige vraag die er toe doet: is hij geestig? En ja, hij is geestig. Maar niet vaak genoeg. MacFarlane heeft twee dingen nodig: een co-scenarist die het durft te zeggen wanneer een grap niet werkt (hij had er twee, maar echt op de rem zijn die blijkbaar niet gaan staan), en een monteur die geen schrik heeft om de schaar te gebruiken. Geef hem die mensen, en dan komt alles goed.