Het is een bekend fenomeen dat iedereen die aan een film meewerkt, eigenlijk iemand anders zijn job wil doen. Acteurs willen allemaal schrijvers zijn, schrijvers willen producenten zijn, en cameramannen (de director of photography, die instaat voor de creatieve controle over het visuele aspect van de film), die willen regisseren natuurlijk. Al heel wat DP’s hebben die overstap gemaakt in het verleden, met als bekendste voorbeeld wellicht Jan De Bont, die zowat alle films van Paul Verhoeven draaide, en verder kaskrakers maakte als The Hunt for Red October en Lethal Weapon 3. Als regisseur begon hij veelbelovend met Speed en Twister, maar al gauw was hij toe aan The Haunting en Speed 2.
Hoe dan ook, in zijn voetsporen volgt nu Wally Pfister, die de Batman-films én Inception inblikte voor Christopher Nolan, en nu met Transcendence aan zijn regiedebuut toe is. Het resultaat was een teleurstelling: de critici in de VS lachten de prent weg en het publiek bleef thuis. Bij ons zijn de reacties alvast een stuk positiever; sommige recensenten beschouwen de prent zelfs als een verkeerd begrepen meesterwerk, waar de Amerikanen gewoon te dom voor zijn. Jammer maar helaas: deze keer moeten we toch de kant van de Yanks kiezen. Laat je niets wijsmaken, Transcendence is wel degelijk een sof.
Johnny Depp speelt Will Castor, een geniale wetenschapper die op het punt staat om een revolutionaire doorbraak te forceren op het vlak van artificiële intelligentie. Tijdens een toespraak op een conventie wordt hij echter neergeschoten door een organisatie die zich afzet tegen de toenemende impact van technologie op het menselijke leven. Het schot op zich wordt hem niet fataal, maar de kogel die hem raakte, was ondergedompeld in een stof die hem met enkele weken vertraging alsnog naar de andere wereld helpt. Tijd genoeg voor Wills vrouw Evelyn (Rebecca Hall) en hun vriend en collega Max (Paul Bettany) om zijn bewustzijn te uploaden in een computerprogramma – op die manier kan Will in principe eeuwig leven en zijn werk verder zetten. Maar is de digitale Will nog wel de echte Will? En kan een steeds groeiende intelligentie die ongebonden is door enige menselijke limieten, nog wel gecontroleerd worden? Laat de onheilspellende muziek maar al beginnen.
In principe houdt Transcendence zich dus bezig met een paar thema’s die wel degelijk relevant zijn voor het hier-en-nu: hoezeer we ook allemaal gefascineerd zijn door (en vaak ook verslaafd zijn aan) de nieuwe technologieën, toch koesteren we er ook een diep gewortelde achterdocht en angst voor. Recente schandalen zoals de spionagepraktijken van het NSA hebben er voor gezorgd dat heel wat mensen een klever over hun webcam hebben geplakt – we willen het allemaal wel gebruiken, maar we hebben er schrik van. Anderzijds is er de tijdloze science fiction-vraag, die al gesteld werd in 2001, Blade Runner, The Matrix en nog honderd andere films, waar de grens tussen mens en machine nog ligt. Is de digitale Will nog steeds een mens, is hij een computerprogramma of iets daartussen?
Irrelevant zijn al die vragen niet, maar Pfister en zijn scenarist Jack Paglen graven nooit echt diep onder de oppervlakte – al die thema’s werden al beter uitgewerkt in andere films. Wat niet helpt, is het feit dat ze verpakt zitten in een plot die na een tijdje de gekste bokkensprongen maakt en naar het einde toe vlakaf ridicuul wordt. Zo gauw Johnny Depp in de digitale wereld terecht komt, hoor je de scenarist bijna een zucht van verluchting slaken en zeggen: “Oké, ik ben waar ik moet zijn. Nu kan àlles.” Het feit dat Will Castor plotseling een almachtig computerprogramma is geworden, wordt gemakzuchtig aangewend om eender welke onnozelheid te verklaren. De hoofdpersonages hebben geld nodig om de plot aan de fladder te houden? Geen probleem, digitale Will doet van alles met online aandelen, en hopla, daar heeft zijn vrouw eventjes 40 miljoen dollar ter beschikking. Ze willen de anti-technologische terroristenorganisatie vinden? No sweat, digitale Will kijkt even mee op àlle CC-tv netwerken om hen op enkele minuten tijd te lokaliseren. En zo gaat dat door. Pfister en Paglen eigenen zich het recht toe om eender welke logische sprong in hun film te maken, met niet meer verklaring dan: “digitale Will kan dat allemaal”. Het duurt niet lang voordat het absurd wordt.
Met zo’n uitgangspunt had Transcendence best een leuke B-film kunnen worden – liefst nog eentje met zo’n leuke, dramatische jaren vijftig-titel: “I Married an App!” – maar Pfister neemt het allemaal bloedserieus. Dat merk je aan de toon van zijn prent, maar ook aan de logge, bombastische visuele stijl. Hij stond deze keer niet zelf in voor de fotografie, maar je ziet wel dat zijn vingerafdrukken overal op staan, met een kleurgebruik en pompeuze cameravoering die zo uit Inception komt. Verschil is wel dat het scenario van Inception sterk genoeg was om dat te ondersteunen. Transcendence had een lichtere toets, misschien zelfs een minimum aan humor en zelfrelativering, goed kunnen gebruiken. Maar net zoals zijn leermeester Christopher Nolan, doet Pfister niet aan humor of zelfrelativering.
Nu goed, dit alles wil niet zeggen dat Transcendence zich helemaal niet laat bekijken. Om het in de simpelste termen uit te drukken, is het uiteindelijk wel een professioneel gemaakte film, die niet verveelt en acteurs toont die met vakmanschap (maar ook niet meer) hun werk staan te doen. Dit is geen train wreck, maar gewoon een onverschillige would be-blockbuster die zich serieuzer en intelligenter voordoet dan hij eigenlijk is. Er zijn elk jaar heel wat slechtere films die wél hits worden, maar als dat al een aanbeveling moet zijn… Nuja.
Laatste vraag: op een bepaald moment wil de gedigitaliseerde Will een romantisch avondje doorbrengen met zijn vrouw en daarom heeft er voor gezorgd dat er zachte muziek speelt en kaarsjes branden wanneer zij haar kamer binnen loopt. Hoe steekt een computerprogramma eigenlijk kaarsen aan? Is daar een app voor?