Met zo’n naam en albumtitel (voor een debuut) verwacht je niet meteen een doorsnee band, zeker als blijkt dat het hier gaat om een trio met pianiste Kaja Draksler, die ons einde 2013 overrompelde met haar prachtige soloplaat The Lives Of Many Others. Dit is echter een heel andere gedaante; hier en daar even opvallend, maar binnen een voor de jazzliefhebbers meer comfortabele zone.
Van de drie muzikanten is Draksler vermoedelijke de enige die in deze contreien wat naambekendheid begint te krijgen. Haar soloalbum werd in de Nederlandstalige jazzpers jubelend besproken (de publieke reactie bleef voorlopig redelijk bescheiden), haar concert in De Singer was er eentje om duimen en vingers bij af te likken en ook andere passages in Gent — in duo met drummer Onno Govaert en gitarist Matiss Cudars — waren naar verluidt behoorlijk interessant. De artieste heeft een paar visitekaartjes afgegeven die misschien de fundamenten gelegd hebben voor een band die nog moois kan opleveren.
BadBooshBand ontstond in 2009 en viel al snel in de plooien. Naast Draksler bestaat de band uit twee dertigers: de vooral in Italië erg bedrijvige bassist Mattia Magatelli en de international actieve drummer Luca Marini. Die vormen samen met Draksler een hecht geheel dat hier en daar expliciet naar de traditie lonkt, maar soms ook kiest voor een robuuste eenvoud of ook moderne invloeden laat spreken. Zo is het moeilijk om in “The Next Steamy Ray”, nochtans een compositie van Marini, geen half verdoken ode te zien aan Drakslers ex-pianoleraar, Vijay Iyer. Het stuk bevat die mooie combinatie van een frivool, dansend ritme, een binnenstebuiten gekeerde popmelodie en vlotte wendingen met funky accenten die bij de Amerikaan ook regelmatig terugkomt.
Van epigonisme kan je het trio eigenlijk nergens beschuldigen, want daarvoor is het palet te uitgebreid, al valt vooral op dat vaak gewerkt wordt met relatief eenvoudige ideeën die elkaar niet voor de voeten lopen. Dat is al zo vanaf opener “Antonio”, waarin een repetitieve pianolijn weerwerk krijgt van een stotende bas, die de hele plaat robuust en erg aanwezig klinkt. Potig, maar in het lage register soms ook wat dof en weinig gedefinieerd. Marini drumt hier dan weer in een stijl die wat verwant is aan die van Lander Gyselinck: voortdurend tollend rond een gebroken groove.
“Amonk” was ook zonder die veelzeggende titel een overduidelijke verwijzing naar Drakslers favoriete pianist (in De Singer speelde ze nog een interpretatie van zijn “Ruby, My Dear”), want het stuk pakt uit met een melodie die bijna identiek is aan die van “Blue Monk”. Het is het meest klassieke jazzstuk van het album, maar eerder een knappe ode dan een slaafse imitatie. Dat de muzikanten voldoende talent in huis hebben om met eigen werk te overtuigen blijft duidelijk.
Drakslers “Vsak samo še tokrat” dobbert op een lome baslijn en statige roffels die een dramatisch effect creëren. Daar kan Draksler dan vrij op kleuren, ongedwongen met grillige sprongen op het klavier, tot een Jaki Byard-achtige versnelling het trio halverwege het stuk naar een gezwind hoogtepunt voert, waarin de pianiste haar soepele timing tentoon kan spreiden en bewijzen dat ze ook een behoorlijk stukje kan swingen. Een sterk contrast met afsluiter “Južni otok”, dat tinkelt met een glazen breekbaarheid die je ook op haar solodebuut hoorde en gaandeweg helemaal uit elkaar valt.
The Best Of heeft niet het eclecticisme en de unieke sound die je op The Lives Of Many Others vanaf de eerste beluistering bij de lurven greep, maar het laat wel horen dat Draksler meer in huis heeft dan dat (iets wat ze ervoor natuurlijk ook al bewees met het werk van haar Acropolis Quintet en andere projecten) en dat deze band over voldoende troeven beschikt om voor een paar knappe vervolgen te zorgen. Nu nog een concert in de buurt.