“You tell me these mutants are out in the world and our only defense are these giant metal robots?” Aldus Richard Nixon, die de premisse van X-Men: Days of Future Past nog eens samenvat, zo rond het middelpunt van de film. De zevende X-Men-prent belooft veel, zoveel is duidelijk. Bovenal moet die een overbrugging vormen tussen de ‘originele trilogie’ (de films van Bryan Singer en Brett Ratner) en de prequel First Class. Over de Wolverine-films wordt niet gesproken: blijkbaar hebben ze bij Marvel ook door dat die maar best in een kluis onder het Pentagon bewaard blijven.
Zoals elke scenarist weet, is er er één foolproof manier om te doen alsof iets nooit bestaan heeft: het doen verdwijnen tussen de plooien van de tijd. Simon Kinberg, die Days of Future Past bij elkaar pende, duwt dan ook een fikse portie tijdreizen in zijn verhaal. De film opent met beelden van een dystopische toekomst waarin mutanten genadeloos opgejaagd en afgeslacht worden door onoverwinnelijke robots. In deze toekomst bundelen Charles Xavier en Magneto (oudgedienden Patrick Stewart en Ian McKellen) en hun respectievelijke mutantenclubjes hun krachten. Ze besluiten Wolverine (voor de zevende keer al gestalte gegeven door Hugh Jackman) terug in de tijd te sturen, in de hoop dat die de seventies-versies van Xavier en Magneto (James McAvoy en Michael Fassbender) opnieuw zo ver krijgt dat ze door dezelfde deur kunnen. Enfin, de echte reden is dat hij Raven/Mystique (Jennifer Lawrence) ervan moet weerhouden om Tyrion Lannister te vermoorden, maar als we dat begrijpelijk moeten maken dan zijn we nog wel even bezig.
De ietwat complexe premisse levert een leuke blockbuster op waarbij humor, emotie en spanning elkaar netjes afwisselen. De film zit goed in elkaar, kabbelt in een gezapig tempo voort en verveelt zelden. Naast de nodige actie is er, net als in First Class, flink wat werk gestoken in het uitdiepen van de personages en hun onderlinge relaties. Zo wordt Xaviers existentiële crisis behoorlijk uitgediept en is er ook behoorlijk wat aandacht voor de beweegredenen van Magneto. Vooral in de eerste helft van de film is dat personage behoorlijk ambigu: je kan je als kijker soms wel vinden in zijn redeneringen. Later vervalt de prent jammer genoeg weer in de klassieke strijd tussen goeie en slechte mutanten: Magneto wordt weer de dramatische superschurk met cape en zotte helm en Xavier verandert ijlings in de vermoeiende optimist die we kennen uit de vorige afleveringen. Op dat moment worden de emo-scènes weer gewoon klef en oninteressant. Jammer, want de X-Menfranchise biedt, hoe absurd dat misschien ook mag klinken, behoorlijk veel mogelijkheden voor wat intellectuele diepgang. Dat de X-Men bedacht werden als allegorie voor de situatie van minderheidsgroepen (vooral dan die van de homoseksuele gemeenschap) is intussen bekend. In deze film wordt er daarnaast ook gealludeerd op thema’s als druggebruik (met het serum van Xavier dat hem toestaat zonder pijn te leven, maar hem ook zijn krachten ontneemt) en de mogelijk perverse relatie tussen politieke machten en de bedrijfswereld. Helaas blijven intelligente blockbusters zeldzaam en is er ook hier gekozen om de nadruk toch eerder te leggen op giant killer robots en Jennifer Lawrence in een strakke catsuit. (Nooit gedacht dat we dat nog eens als een punt van kritiek zouden aanhalen.)
Naast het relatief intelligente en emotioneel diepgaande verhaal biedt Days of Future Past ook behoorlijk wat humor. Wolverine wordt teruggeflitst naar de jaren ’70, en de makers gebruiken dat feit om hun nogal ernstige verhaal te injecteren met wat ironie. Zo zien we Wolverine bij zijn eerste ontwaken in de seventies in een lavalamp staren en mottig worden van een waterbed. Als hij daarna, compleet met leren vest en Sonny Crockett-zonnebril, in een auto stapt, contrasteert zijn ernstige smoelwerk behoorlijk met de absurditeit van de situatie. Ook de wisselwerking tussen McAvoy, Fassbender en Jackman zit goed. Als Wolverine na een emotionele uitbarsting van Magneto, waarbij de metale voorwerpen door de kamer razen, droog vraagt wanneer ie de rommel gaat opruimen, is het gezicht van Fassbender onbetaalbaar. Regisseur Bryan Singer weet perfect de zware sfeer te breken met luchtige momenten – wat ook de prequel en andere Marvel-verfilmingen leuk maakte. Er wordt nooit van de kijker verwacht dat die de nogal rommelige plot bloedserieus neemt; Singer herinnert je er net genoeg aan dat je ‘maar’ naar een stripverfilming zit te kijken. Jammer wel dat dat ironische sfeertje compleet verdwijnt als er naar het ‘heden’ geflitst wordt: daar is het al pompeuze muziek en loodzware ernst wat de klok slaat. Ook qua stijl is er een groot verschil. De passages uit de seventies baden in een soort nostalgische warmte terwijl er in de toekomst blijkbaar besloten is dat alles zwart en blauw moet zijn. Dat maakt de scènes die zich in het heden afspelen de minst genietbare. Gelukkig zitten die tjokvol spectaculaire actie, wat het één en ander goedmaakt.
Naast McAvoy, Fassbender en Jackman lopen er nog een rist bekende koppen door het beeld, waarvan sommigen al meer screentime krijgen dan anderen. Zo mag Halle Berry nog eens opdraven als Storm, zijn Iceman (Shawn Ashmore) en Colossus (Daniel Cudmore) terug en passeren er nog een handvol andere oude bekenden. De film zit tjokvol referenties naar zijn voorgangers en de comics – compleet met de al lang niet meer verrassende post-creditscène die, net als die van The Avengers, alleen begrepen zal worden door wie al eens een comic openslaat. De vele verwijzingen (en de warm fuzzy feeling die je krijgt bij de laatste scènes) zorgen er dan ook voor dat de fans bij de eindscore gerust een puntje bij mogen tellen. Voor de doordeweekse filmliefhebber is dit een fijne prent die helemaal in de lijn van voorganger First Class ligt: lekker tempo, knappe actie, goed uitgewerkte personages en dat ironische sfeertje dat de prent met beide voeten stevig op de grond houdt. Leuke blockbuster, maar ook niets meer dan dat.