Sommige veteranen van de vrije improvisatie maken in de latere fase van hun carrière niet alleen enkele van hun strafste platen, maar ontvangen eindelijk ook wat krediet en krijgen volop de kans om met de jongere garde te spelen. Kijk naar Joe McPhee, Akira Sakata of Peter Brötzmann. Nog zo’n boeiende én zwaar onderschatte figuur is de Franse saxofonist Daunik Lazro, die bezig is aan een van de boeiendste periodes uit zijn carrière.
Lazro (°1945) lijkt een beetje een laatbloeier. Z’n carrière kwam op gang in de jaren zeventig, maar het was pas vanaf de jaren tachtig dat z’n naam wat vaker opdook op de meest uiteenlopende labels (van Hat Hut en Intakt tot Leo en Bleu Regard) en verscheen aan de zijde van andere kleppers als Joëlle Léandre, Michel Doneda en Joe McPhee. Al die tijd bleef hij een wat genegeerd figuur, al verschenen de laatste jaren toch een paar knappe releases. Zo kon zijn prachtige soloalbum Some Other Zongs (Ayler, 2011) rekenen op bijzonder lovende kritieken, nam hij een paar sterke albums op voor het Litouwse No Business en zorgde hij in 2011 met bassist Benjamin Duboc en drummer Didier Lasserre voor Pourtant les cimes des arbres, de eerste release van het Franse Dark Tree-label, dat met zijn tweede (van En Corps, ook al met Duboc) een kleine doorbraak kende. Het is met die kompanen dat Lazro nu terug op het label verschijnt.
Duboc is al even een van de leidende krachten van de vrije improvisatie in Frankrijk, maar sluitstuk Lasserre is al net zo’n sterke figuur, niet in het minst omdat die opnieuw kiest voor de uiterst sobere uitzet van snaredrum en cimbalen. Dat getuigt niet zozeer van een back to basics-beweging als van het vermogen om heel veel te doen met erg weinig middelen. Lasserre is onophoudelijk in de weer met nuanceverschillen en muzikale schaduwpartijen, het verkennen van textuurmogelijkheden en, vooral dankzij die cimbalen, de eindeloze manieren om met resonanties te spelen. Dat heeft hij ook gemeen met virtuoos Lazro.
De saxofonist speelt zoals steeds met een intimiderende beheersing. Niet door het geweld op te zoeken of gebruik te maken van de meest excentrieke geluiden die uit het instrument te halen vallen, maar door voortdurend te spelen en te variëren met technieken en volumes. Soms is dat met zinderende klankgolven uit de minimalistische traditie, maar dat kan net zo goed gebeuren met gekapte plofklanken, etherisch geruis, ritmische effecten en diep geronk. Minstens even opmerkelijk als die breedte is ook zijn vermogen om die baritonsax zo licht en elegant te laten klinken als een altsax, iets dat weinig baritonsaxofonisten gegeven is.
Het hele gamma wordt benut op deze ononderbroken improvisatie van meer dan vijftig minuten. Gelukkig kiest het trio hier voor een gestage, natuurlijk aanvoelende beweging. Als alle troeven, alle technieken en truken meteen op tafel zouden worden gegooid, dan loop je immers het risico om snel te vervelen of in herhaling te vallen. Deze drie kiezen resoluut voor een meer ingetogen en minimale aanpak, waarbij conversaties worden aangegaan en afgerond voor er nieuwe paden worden verkend. Het gevolg is dat je heel vaak een verkennend verkeer krijgt waarbij de drie variëren op een vergelijkbaar onderdeel (een ritmisch idee of uitwaaierende klank) en het soms onduidelijk wordt wie nu eigenlijk wat doet.
Die eensgezindheid creëert op zijn beurt dan weer knappe trance-effecten die de muziek een gracieus gewicht geven waarin gestaag opgebouwde intensiteit wordt afgewisseld met zoekende momenten en meer tegendraads geëxperimenteer, waarbij Dubocs zagende, strelende en op en neer wippende strijkstok samen met het spel van zijn collega’s soms geschikt lijkt als ondersteuning bij Oosterse ochtendrituelen. De muziek heeft ook de sobere puurheid van haiku’s. Dat ze voor hun debuutalbum inspiratie gingen opdoen bij het werk van Bashō, en ook voor deze plaat vertrokken vanuit poëzie (de titel verwijst naar de bundel Jours de silence van de in Belgische geboren dichter Henri Michaux) is dan ook geen verrassing. Ondanks het geïmproviseerde karakter ademt deze muziek immers ook een dosering uit waar een strakke discipline achter schuilt.
Van schurende kamermuziek en dromerige ambient met donkere drones en massieve ondertonen tot uitgebeende secties waarbij maximaal gebruik gemaakt wordt van de ruimtegalm; het wordt allemaal uitgewerkt met een organische visie die het bewijs is van een brede bagage en gedeelde focus. Ook nu hij de zeventig nadert, maakt Lazro nog altijd muziek die vitaal en hedendaags klinkt, en daar draagt hij net zoveel toe bij als zijn jongere collega’s.