Aan het firmament van mp3-blogs en web-aan-web-reclame waar Arctic Monkeys de Grote Beer was, fonkelde anno 2005 ook Clap Your Hands Say Yeah. Het was de tijd waarin beginnende bands stomverbaasd nog voor hun eerste release al meedeclamerende hipsters op hun optredens aantroffen, en ook CYHSY verkocht de AB Box destijds in een mum van tijd uit nog voor iets van hen de winkelrekken gezien had. Toen ook de verzamelde David Bowie en Byrne de Nauwelijks Bebaarden vervoegden, en debuut Clap Your Hands Say Yeah een schot in de roos bleek, leek niks een realisatie van die grote beloften nog in de weg te staan.
Maar plots bleef het stil rond de band uit Connecticut, kwamen enkele zichzelf tegensprekende roddels aanwaaien over hiatus (hiatussen? hiati? Haïti!), splits, weinig baanbrekende soloprojecten en matige nieuwe albums waar geen mens nog een boodschap aan had, en leek ook deze belofte Frank Vandenbrouckegewijs prematuur in de kiem gesmoord. Tot vandaag, Only Run, en de dag waarop synths de gitaarheld redden.
Want dat is de grote verandering tussen CYHSY ten tijde van MySpace en de band in het Tindertijdvak vandaag. Waar het debuut van de band nog stevig steunde op harde basgitaren, zijn die vandaag slechts figuranten in een door synths en drummachines georganiseerde orgie. Het is een oefening die onder andere Franz Ferdinand windeieren legde, maar hier lijkt het te werken. Lijkt, want niet elke oefening is een feestje waar Jay Gatsby zijn meerdere in moet herkennen, maar het gros van de negen nummers — het album duurt nauwelijks 36 minuten en is voorbij voor je er erg in hebt — is van een drukte zo interessant.
Opener “As Always” zet meteen de toon. Stomende drums, denk Editors, maar dan gecombineerd met een langzaam creperende Thom Yorke die uitgeleide wordt gedaan door een amalgaam Mephistosynths. De dadendrang die het nummer met zich meebrengt getuigt van een urgentie die de band al jaren niet meer uitstraalde. Zanger/creatief brein Alec Ounsworth verklaart aan al wie het wil horen dat hij voor het eerst sinds CYHSY opnieuw een allerindividueelste expressie van zijn allerindividueelste emotie te verkopen had, een boodschap waar niet naast te luisteren valt. Ook afsluiter “Cover Up”, ingeleid door wat Humphrey Bogart had kunnen zijn, steunt op die bloedende drums en Ounsworths nasale falsetstem, geruggensteund door Kid Koala die van het nummer de meest vervaarlijke collaboratie sinds de jaren ’40 maakt.
Tussen die twee songs zit een allegaartje aan geluiden opeengepakt, dan eens nasaal en boeiend, dan eens door de neus gezongen en weinig begeesterend. “Blameless” is een beetje “Details Of The War”, maar toch vooral een beetje te weinig; “Beyond Illusion” springt al te vaak van de hak op de tak voor een nummer van een goeie drie minuten, en tijdens “Impossible Request” dachten we toch vooral dat een drummer van vlees en bloed, zeker in tijden van torenhoge werkloosheid, niet noodzakelijk monotoner was geweest dan de machine waarvan CYHSY zich heden ten dage iets te vaak bedient.
Maar tegelijk omarmt het album het fantastische duo “Coming Down”-“Little Moments”, dat naadloos in elkaar overvloeit. Het eerste is sublieme drukte, hun “E-Bow The Letter”, met Matt Berninger als een perfect gecaste Patti Smith — niet bij nadenken — het ultieme samengaan van synths en gitaren. “Little Moments” is op zijn beurt een bunker midden in een braakland aan het eind van de wereld, de soundtrack die Beckett nooit kreeg.
Het pad is sappig, donker en diep, maar we hebben afspraken na te komen, dus een conclusie dringt zich op. Tien jaar is lang en Only Run is geen wereldplaat geworden, maar voor het eerst sinds CYHSY heeft Ounsworth zijn demonen nog eens echt weten te kanaliseren. Wij hebben minder goeie redenen een half uur van onze tijd gegund.