Vijf jaar na de release van Invisible Light keert de Limburgse pianist Michael Bisceglia nog eens terug met zijn vertrouwde trio. Singularity toont dat het drietal zijn aanpak trouw gebleven is, maar opmerkelijke resultaten heeft dat niet opgeleverd.
Wie zich zou afvragen waar Bisceglia zich de voorbij vijf jaar mee bezig gehouden heeft, kan best even tijd vrijmaken of eens diep inademen. Hij was immers in de weer als producer, arrangeur (o.m. voor muziek die uitgevoerd werd tijdens de Olympische plechtigheden, voor big bands, kamerorkesten én opera), filmcomponist (o.m. Mixed Kebab, Blue Bird, Au Nom du Fils en de box office hit Marina), muzikant aan de zijde van Viktor Lazlo, als artistiek directeur van het intussen opgedoekte C-Mine Jazz (afgesloten subsidiekraan) en vorig jaar nog op een duoplaat met trompettist Carlo Nardozza. En dat is slechts een greep uit de activiteiten. Kortom: een bezig baasje.
Het is dan ook een beetje jammer dat er van die onstuitbare energie zo weinig te merken is op Singularity. Een plaat die vooral uitpakt met zeer gestroomlijnde fleemjazz die mikt op een publiek dat niet echt staat te wachten op verrassingen. Bisceglia staat daarmee aan de lyrische, romantische zijde van figuren als Jef Neve en Pascal Schumacher. Dat is natuurlijk altijd al het werkterrein geweest van Bisceglia, bassist Werner Lauscher en drummer Marc Léhan, en draait om de eenvoudige kwestie van keuzes te maken.
Bij hen moet je dan ook geen boude statements verwachten, geen stilistische avontuurtjes of eclectische mengvormen zoeken. Het trio blijft ongestoord z’n ding doen in de zone tussen lyrische jazz en lichte en filmische muziek, met vooral de nadruk op ingetogen, dromerige pianoballades die werken aan een consistente sfeer. Zelfs als het trio uitpakt met een stuk dat “Lonely Woman” heet (en geen uitstaans heeft met de klassieker van Ornette Coleman), dan nog blijft het allemaal zoet en elegant. Daardoor blijven vooral de paar composities die afwijken van dat ‘traag & behaaglijk’-patroon hangen.
Nochtans kunnen de drie wel spelen. Doorgaans slaagt Bisceglia er ook goed in om te doseren. Hij is overduidelijk de spil van de band, maar speelt afgemeten en zonder een aanstellerig ‘kijk, zonder handen’-attitude. Lauscher en Léhan volgen hem daar gedwee in. En soms wat te veel van dat, waardoor je ze zou willen wakker schudden en aanmoedigen om eens los te breken uit die lome basgrooves en dat zachte wrijven en cimbalengetik. Dat een zwierig stuk als “Choosing” met z’n krabbelende spurtjes pas halverwege de plaat opduikt, is dan ook jammer. Iets meer afwisseling zou het allemaal wat levendiger kunnen maken.
Op z’n best zijn Bisceglia’s composities wel zo charmant als frisse lentebriesjes. De titeltrack is zo lichtvoetig dat het wel op wolkjes lijkt te drijven. Toch mis je ook daar al snel de punch die er wel is in een stuk als “Don’t Explain”, dat door z’n stuwende, soulvolle baslijn niet anders kan dan vooruit kijken. Iets meer van die momenten hadden de plaat evenwichtiger gemaakt, want de passie waarvan sprake is in afsluiter “Passion Theme” beperkt zich vooralsnog tot die van het lui liefkozen bij kaarslicht, niet die van het onbedwingbare vuur van rondvliegende gilets en kousen. De spanning, panache en anticipatie zijn de afwezigen.
Nu ja, Bisceglia heeft natuurlijk ook z’n eigen stijl en voorkeur en het is zijn goed recht om die aan te houden. Dat neemt echter niet weg dat Singularity toch wel enkele kansen laat liggen om meer impact te hebben en daardoor z’n eigen titel (hier gebruikt als de relatie tussen mensen en artificiële intelligentie, maar in een bredere betekenis ook ‘bijzonderheid’ of ‘eigenaardigheid’) eigenlijk niet waarmaakt. De plaat blijft hangen in een (te) comfortabele zone waarin zijn talent niet ten volle tot recht komt. En dat is jammer.
Het knap vormgegeven album verschijnt met een bonus cd – My Ideal – die nieuwe versies van oudere nummers bevat, en wordt op 19 april voorgesteld in De Roma (Antwerpen).