‘I’m not just a pretty face,’ laat het hoofdpersonage van The Monuments Men, vertolkt door George Clooney, zich halverwege de film ontvallen. Alsof de Cary Grant van onze tijd nog even wil benadrukken dat hij meer kan dan zomaar enkele lijntjes tekst declameren om wat volk naar de bioscoop te trekken. Wij wisten al langer dat Clooney meer was dan enkel een dijk van een acteur: hij zit ondertussen al aan z’n vijfde film als regisseur, en al sinds z’n ietwat onterecht vergeten debuut Confessions of a Dangerous Mind weten we dat de man z’n plaats achter de camera verdient. Met The Monuments Men heeft hij nu, na Leatherheads jammer genoeg wel een tweede uitschuiver aan zijn cv toegevoegd.
Ze zijn met z’n zevenen, deze Monuments Men (lullige Nederlandse vertaling van dienst: ‘de Kunstbrigade’, een benaming die ons op de één of andere manier aan de avonturen van Jommeke doet denken – maar dit geheel terzijde). Luitenanten Frank Stokes (Clooney) en James Granger (Matt Damon) dienen als leiders; sergeanten en soldaten Richard Campbell (Bill Murray), Walter Garfield (John Goodman), Jean-Claude Clermont (Jean Dujardin), Preston Savitz (Bob Balaban) en Donald Jeffries (Hugh Bonneville) maken er verder deel van uit. Ze hebben allemaal militaire functies, maar hebben weinig met de oorlog of het leger; in het gewone leven zijn ze kunstcritici, curators, architecten en restaurateurs. De enige reden waarom ze aan het Europese front in de Tweede Wereldoorlog zitten, is om te voorkomen dat kunstschatten vernietigd worden in het oorlogsgeweld, en om ervoor te zorgen dat de talloze artistieke meesterwerken die den Duits uit bezette gebieden pikte en naar Duitsland verscheepte, terug te brengen naar hun rechtmatige eigenaars.
Erg nobel allemaal: wij zijn hier ongelooflijk fan van alles wat esthetische waarde aan ons leven op deze aardkloot probeert te verlenen, en dus dienen ook wij opgelucht adem te halen dat er ook in tijden van Wereldoorlogen iemand begaan is met ons artistiek patrimonium. Aan het begin van de film beroept The Monuments Men zich bovendien – door middel van de typische pancarte ‘Based on a true story’ – op historische feiten, en als we Clooneys interpretatie daarvan mogen geloven, had het niet veel gescheeld of het Lam Gods was zoek geraakt tussen duizenden andere kunstschatten in een godvergeten mijn in Beieren. Afgezien van het feit dat er dan een kunsthistorisch meesterwerk verloren was gegaan, had ons dat in de middelbare school een uitstap naar de Gentse Sint-Baafskathedraal gekost, en dus een extra ordinaire schooldag betekend.
Maar door een aantal semi-historische gebeurtenissen aan elkaar te rijgen heb je nog niet per se een interessante of opwindende film gemaakt, laat staan een goede film, en The Monuments Men schiet al te kort louter en alleen op het vlak van scenario. Clooney heeft veel feiten, gebeurtenissen, personages en thema’s (check de nogal makke voice-overs) die hij op het scherm wil brengen – kortom: veel story – maar het ontbreekt zijn film aan goeie storytelling. Er zitten flink wat scènes in The Monuments Men die op zich best wel oké, en nu en dan zelfs erg fijn zijn, maar het is zoeken naar structuren, verbanden en elk gevoel van richting. Veel scènes doen weinig ter zake, en kunnen zo geknipt worden – aan het einde van de film heeft Stokes een gesprek met een Duitse gevangene, om de locatie van een bergplaats voor kunstwerken te weten te komen; de Duitser antwoordt niet, Stokes zet hem even op z’n plaats, en een scène later vindt z’n brigade de bergplaats op eigen kracht. Die scène, hoewel niet slecht geschreven, doet dus weinig of niets ter zake, en kan zo geknipt worden.
Het had The Monuments Men misschien iets meer snedigheid opgeleverd: één van de problemen die het scenario met zich meebrengt, is dat je lange tijd geen flauw idee hebt waar de prent nu juist heen gaat. Op zich is de plot van de film erg rechtlijnig, maar er worden heel veel omwegen ingelast om een simpel verhaal te vertellen, waarbij bepaalde personages zich in verschillende uithoeken van Europa bevinden, al is zelden duidelijk waar ze zitten en wat ze daar doen. De montage tussen verschillende scènes is, met andere woorden, een zootje, en helpt de film zelden vooruit.
Dat is zonde, want er zijn enkele scènes die op zich doen vermoeden dat er ergens in The Monuments Men wel een erg fijne film schuilt. Een running joke waarin zowat iedereen lacht met het Frans dat Granger uit z’n Amerikaans keelgat perst, is best wel leutig, en een scène waarin diezelfde Granger op een landmijn gaat staan, is goed geregisseerd én goed geschreven, met droge maar scherpe dialogen. Bovendien weet Clooney echt wel hoe hij een scène in beeld moet brengen: z’n stijl is misschien niet meteen de meest gedurfde of eigenzinnige van heel Hollywood, maar de gepaste, retro jaren ’40-sfeer weet hij wel moeiteloos op te roepen, en je moet de man niet leren waar hij best z’n camera zet.
Clooney en Damon zijn ook degenen die het vaakst de juiste toon vinden in hun rollen; komisch zonder grotesk te worden, routineus zonder ooit hun ervaring of hun degelijkheid uit het oog te verliezen. Wat wel mankeert, is chemie of spanning tussen de verschillende acteurs: John Goodman en Jean Dujardin weten nog enigszins de meubelen te redden, maar de dynamiek tussen Bob Balaban en Bill Murray, die in een heel aantal overbodige scènes erg nadrukkelijk wordt opgezocht, knettert nooit zoals die zou moeten doen met twee acteurs van dat kaliber. De gruwelijkste miscast is evenwel die van Cate Blanchett als een Franse spionne; ze krijgt een vreselijk personage te vertolken, en doet dat met zo’n grotesk accent dat we ons vanaf scène één afvroegen waarom Clooney niet één van de vele populaire Franse actrices van tegenwoordig heeft gecast. Want welke film heeft er nu geen baat bij wat schermtijd voor iemand als – we zeggen maar wat – Mélanie Laurent?
Het is misschien niet dé flop van het jaar, deze The Monuments Men, maar veel zal het niet schelen: van een film met zo’n cast en zo’n regisseur verwachten wij nu eenmaal meer. ’t Is dat er net genoeg scènes inzitten waarin George Clooney bewijst dat hij z’n gevoel voor ouderwets goeie cinema nog niet helemaal verloren is, maar wij hopen toch dat z’n volgende er nog eens eentje van het kaliber Good Night, and Good Luck gaat zijn. You can do it, George!