…fuck. Het is een ondankbare, maar vooral deprimerende taak om over deze halfhartige poging tot een comeback te schrijven. Dit is immers geen wederopstanding, vernietiger van onterechte twijfel of zelfs doorsneekost, maar een misplaatst waanidee van een verbitterde en rancuneuze zot die zowat alles waar hij en zijn band ooit voor stonden vakkundig onderuithaalt. Ooit het tenenkrullende Some Kind Of Monster gezien, waarin Metallica zichzelf uitte als een infantiel stelletje domoren? Met What The… en het hele verhaal errond doet Greg Ginn iets vergelijkbaars, maar dan zonder budget.
Dat is hier immers een persoonlijke zaak, want we hebben het over Black Flag, icoon van de Amerikaanse punk, maar zoveel meer dan dat. Zoals de voorbije maanden regelmatig herhaald werd in de berichtgeving over de comeback (en die van tegenhanger/concurrent FLAG), ging het ooit om een instituut, een filosofie, en de zuiverste uitvoering van de vroege DIY-principes. Black Flag, dat was tegen de stroom in vechten, een persoonlijke en collectieve oorlog voeren, een werkethiek die tot de verbeelding sprak van generaties rockers. Onaantastbaar, iets dat tot de verbeelding sprak, mee ging voor het leven. Zoals Lego, Coltrane en een liefde voor pasta.
Black Flag was ook altijd oprichter Greg Ginn, een unieke (en geweldige) gitarist, maar ook een moeilijk mens die erin geslaagd moet zijn om zowat alle vroegere collega’s tegen zich in het harnas te jagen. Behalve dan tweede vocalist Ron Reyes, ooit een jaartje bij de band, die opnieuw aan boord gehesen werd. Voor die hele hardcore-beweging goed en wel op gang kwam (door Henry Rollins ooit nog mooi samengevat als “Het moment waarop die ‘FUCK YEAH’-kerel in het publiek een eigen band startte, dàt was waar punk overging in hardcore”), had Black Flag die snel&kort-stijl al lang achter zich gelaten en andere oorden opgezocht. Er werd geëxperimenteerd met metal en trage tempo’s (het belang van My War (1984) wordt elke dag duidelijker), albums werden voor de helft gevuld met spoken word-stuff (Family Man (1984)), of er werd instrumentaal gejamd (The Process Of Weeding Out (1985)). Het was een maniakaal gedreven band en een vrijdenkersmentaliteit in één (lees er anders Rollins’ Get In The Van nog eens op na), en nergens kreeg die symbolischere gedaante dan in het four bars logo dat je her en der zag opduiken. Dat logo meedragen, op je T-shirt of je huid, was als een lidkaart van een club van integriteit en de bereidheid om alles op te offeren als dat betekende dat die eigenheid gevrijwaard werd.
Tot nu.
Het hele reünieverhaal stonk dan ook vanaf dag één als… ja als wat eigenlijk? Wat stinkt er in godsnaam zo hard? Dat Keith Morris (zanger van de oprichting in 1976 tot 1979) met een paar vrienden FLAG oprichtte om oud werk van de moederband te spelen, dat kon ergens nog op sympathie rekenen. Het was stilistisch immers een kleine stap van z’n andere band OFF!, plus het werd snel duidelijk dat FLAG er vooral op uit was om een goede tijd te beleven en die songs te laten herleven (met succes, want live kan de band steeds op enthousiaste reacties rekenen). Ginn kon daar niet mee om, probeerde dat voortdurend te ondermijnen en stelde alles in het werk om uit de strijd te komen als enige rechtmatige drager van de naam. Een zekere trots valt ergens te begrijpen, maar dat je als aanvoerder van net die band je voormalige speelmaten de duvel aan wil doen en voor het gerecht wil trekken omdat ze ongeoorloofd gebruik zouden maken van het logo, en dat terwijl je al jaren achtervolgd wordt door verhalen over winstbejag en het achterhouden van royalties allerhande, dat slaat alles. Amper een paar weken geleden gaf zanger Ron Reyes op z’n Facebook-account trouwens mee dat hij ermee kapte. Reden: tijdens een optreden van de band werd hij aan de kant geschoven door Mike V (Vallely), een professionele skateboarder en Ginn-acoliet.
Een verhaal van wrangheid en foute motivatie, hoe je het ook bekijkt. Er zit dan ook niks anders op om zo objectief mogelijk om te gaan met What The…, maar daar stoot je ook meteen op reacties van ongeloof. Black Flag was befaamd omwille van z’n herkenbare artwork, met vooral werk van Greg Ginns broer, Raymond Pettibon. Diens tekeningen werden zowat synoniem met Black Flag en het SST-label. Wat je nu krijgt, met dank aan Reyes, is het resultaat van een 7-jarige die een kwartier mag rotzooien op een computer. Geen spoor te bekennen van het karakter, de grimmige humor of de flair van de iconische hoezen. Welkom in kleuterland. Hebben we hier te doen met fucking klakskespunk of wat? Helaas vergaat het de muziek niet veel beter.
Hoewel, het start allemaal nog degelijk met hoogtepunt “My Heart’s Pumping”, waarin Ginns baswerk (want dat doet hij ook) wel wat herinnert aan dat van Chuck Dukowski in vroege klassieker “What I See”. Reyes is nooit echt de beste zanger van de band geweest — Morris klonk als de ultieme punketter en Rollins in z’n topjaren als een fascinerende psychopaat –, maar hij kwijt zich al bij al degelijk van z’n taak. “Down In The Dirt” (net als z’n voorganger met een theremin erin verwerkt) klinkt nog prima maar tegelijkertijd weinig geïnspireerd, terwijl “Blood And Ashes” de hoop op een ontvlambaar punkfestijn stilaan de nek omwringt. Vanaf dan slaat immers de monotonie toe en krijg je een reeks inwisselbare brokken drampunk door de strot geramd die uitblinken in nietszeggende boodschappen en herhaalde gitaarpatronen. En dat mag geen verrassing zijn, want zelfs aan het einde van Black Flag, midden jaren tachtig, liet Ginn al duidelijk verstaan dat hij niets meer te maken wilde hebben met die roots. En zo klinkt hij nu ook: als iemand die het ergens nog wel in de vingers heeft, maar die urgentie al lang kwijtspeelde.
Song na song volgt zo, en nergens voel je de opwinding van een Nervous Breakdown (de klassieke EP uit 1978 met Morris) of zelfs die van Jealous Again (EP met Reyes uit 1980). Laat staan de overgave van een Damaged, de eerste langspeler en het debuut van Rollins. Dit is het geluid van een paar kerels die het oppikken van de draad verwarren met alles dommer en simpeler maken. Kijk naar de titels, ze spreken voor zich: “Shut Up”, “Go Away”, “I’m Sick”, “Lies”. Dit is een band die een doorslagje van een doorslagje maakt. En het zou allemaal zo erg niet geweest zijn als je die stijl van Ginn niet direct herkende. Diens morsige, soms naar de noisy freejazz neigende gefriemel, die voor heel wat gitaarkanonnen van de jaren tachtig van grote invloed was, steekt hier en daar wel even de kop op, als een opgestoken middenvinger. Yep, this IS me, sucker. Dat maakt het nog erger, want nu word je er voortdurend aan herinnerd dat het wel degelijk Black Flag is.
Conclusie: godverdomme. Was dit een onbekend bandje, dan kon je het door de vingers zien en ze met een schouderklopje terug naar het repetitiehok sturen. Maar het is Black Flag, een legendarisch hoofdstuk muziekgeschiedenis. Anno 2013 is net die band geen bron van inspiratie meer, maar een cynische, uit de hand gelopen grap van een onnozelaar die het been stijf houden verwart met z’n mismeesterde punkprincipes. Naam en logo zijn voor altijd besmeurd, tenzij je de selectieve amnesie onder de knie hebt (gelukzak). Bah.