Basveteraan Henri Texier, die als snotneus van amper twintig enkele van de groten van de Amerikaanse jazz mocht ondersteunen, is al jarenlang een graag geziene gast op Europese podia en een vaste waarde binnen de Franse en Europese jazz. Het favoriete anker van zwaargewichten als Louis Sclavis en Aldo Romano, met wie hij een van de meest bejubelde trio’s van de Franse jazz vormt, stond deze keer in Gent met zijn nieuwe Hope Quartet, dat de ondankbare job krijgt om in de voetsporen van het ijzersterke Strada Sextet (aanrader: Alerte À L’Eau) te treden.
Mooie figuur ook, die Texier. Met dat mutsje en brilletje lijkt hij zo weggelopen uit een boek over een eenzame visser die al dertig jaar geen woord sprak. Maar dan slaat hij die snaren aan en verkeer je meteen in die instant herkenbare wereld van warme grooves en soulvolle, vaak in de Noord-Afrikaanse muziek gewortelde thema’s. Of het nu is door te lonken naar de traditie van de jaren zestig, waarin hij zich ontpopte tot een benijdenswaardig stilist, of de moderne, meer exotische variant: het spel van Texier is uit de duizenden te herkennen. Dat was binnen deze line-up met drummer Louis Moutin (bekend van bij pianist Martial Solal) en blazers Fançois Corneloup (baritonsax) en zoon Sébastien Texier (altsax, (alt-)klarinet) niet anders.
De aanzet van het concert was nochtans niet zo bijzonder. “Ô Elvin”, uit het eerder dit jaar verschenen At L’Improviste, en “Valse à l’âme”, uit het recentste album met Sclavis en Romano, werden ingeluid door zwoele baslijnen van Texier en gevuld met knappe, soulvolle thema’s, maar het gaf wel de indruk dat het kwartet genoegen zou nemen met een gezellig kabbelend concert dat vooral de gemoederen niet wilde verontrusten. Gelukkig kreeg het tweede nummer een bruuske wending toen het abrupt gevolgd werd door “La fin du voyage”, dat een compleet ander geluid liet horen: ongedurig en grillig, met schreeuwerige altsaxuithalen en explosief weerwerk van de wakker geschoten Moutin.
Het concert kreeg vanaf dan een heel mooie flow, waarbij ingetogen composities als “Song For Paul Motian” en “Sacrifice” (met vage verwijzing naar A Love Supreme?) afgewisseld werden met krachtiger spul met driestere uitspattingen. Zo volgde op het nummer voor Motian een verrassend bevlogen, zelfs spetterende knaller, waarin zo’n elegant thema slechts even werd aangeraakt, omdat Sébastien Texier dringende dingen te verletten had op de altsax. Het leidde tot de meest ontvlambare, spectaculaire solo van het concert, een crescendo van spanning die haast onophoudelijk leek en afgerond werd met een groepspassage die niet meer dan een nagedachte leek bij die ontlading. Indrukwekkend.
Heel even deed het denken aan de haast opruiende en spontane rootsmuziek van een kanon als Angles, waarbij elementen die in een andere context misschien wat halfzacht zouden lijken, nu net voor een knappe afwisseling zorgden. Zo was Moutins handenspel een mooi verlengstuk voor Texiers meeslepende en soms lome baslijnen, en goed voor een paar aardse grooves, en balanceerde “Nigerian Sad Waters” voortdurend tussen elegische schoonheid (thema) en vederlichte uitwerking (solo’s), waarin even de figuur van een Jackie McLean leek rond te waren. Pas aan het einde van de set, 85 minuten ver, viel op dat heel wat van die composities behoorlijk lang mochten duren.
Het beste werd bewaard tot het laatste, toen het kwartet uitpakte met een majestueuze, intense versie van albumhoogtepunt “Desaparecido”, dat nog eens liet horen dat de bassist niet veel meer nodig heeft dan een eenvoudige baslijn en een soepel uitgevoerd thema om een publiek in de ban te houden. Het had de warmte en exotische insteek van eerdere composities, maar dan met een enorm meeslepend drama eraan toegevoegd, uiteindelijk resulterend in een gedreven schreeuw vol pijn en verontwaardiging. Dat vroeg natuurlijk om een extraatje, dat kwam in de gedaante van een bassolo die gaandeweg uitgroeide tot een sobere en breekbare groepsperformance. Kortom: het kwartet had als een diesel wat tijd nodig om z’n draai te vinden, maar eens op kruissnelheid gekomen werd indruk gemaakt met warmbloedige, toegankelijke, door en door Europese jazz die zonder pinken naast de Amerikaanse variant kan staan.