Rock Werchter 2013: een geweldig concert van Nick Cave & The Bad Seeds dat de pluimen moest delen met een even fantastisch Blur. Vandaag hebben eerstgenoemden het kot voor hen alleen — de twee voorprogramma’s vergeten we — en doen ze dat kunstje nog eens grondig over.
Met Push The Sky Away hebben Cave en de zijnen natuurlijk een sterk geraamte bij om het vlees aan op te hangen: een van de betere platen van dit jaar én in het oeuvre van de band. Dat daar royaal uit geput wordt, zien we zelfs als een pluspunt. De gemonteerde platforms, knal tegen de dranghekken die de eerste rijen van de band scheiden, doen ook vermoeden dat Nick Cave geen genoegen neemt met het ruim bemeten podium van dit kleinere Sportpaleisbroertje. Al is het cool ingezette openingsnummer “We No Who U R” nog even een afleidingsmanoeuvre; een opwarmertje, met Warren Ellis op dwarsfluit, om de fotografen hun werk te laten doen.
“Julibee Street” krijgt daarentegen al snel rughaar, klauwen en stevige hoekstanden, om halverwege in een weerwolf te veranderen. Het lijkt alsof Cave de deeltjesversneller uit Genève heeft meegebracht (zie “Higgs Boson Blues”, later in de set). De frontman springt op de platformen in zijn frontstage en stuurt een veiligheidsmedewerker wandelen die een fan wil beletten om foto’s te maken met zijn smartphone: “You can take my photo anytime”. Nick Cave, ja. Milder met de jaren? Giftige reacties zijn er alleszins vandaag niet bij, energie des te meer. Aan het eind van het nummer zwiert Ellis voor het eerst zijn strijkstok de coulissen in: hij zal er vandaag meer verslijten dan Matt Berninger microfoonstatieven tijdens een gemiddeld The National-concert.
De eerste helft van de set wordt, op “Mermaids” na, opgevuld met klassiekers, iets wat de Australiër zich gemakkelijk kan permitteren. “Tupelo” rammelt en boldert als een houten wiel over een kasseiweg en tijdens “Red Right Hand” hangt Cave als een priester in een preekstoel boven zijn publiek, badend in rood licht: “You’ll see him in your nightmares, you’ll see him in your dreams”, wordt het orgel van antwoord gediend. Cave blijft de hele avond nadrukkelijk het fysiek contact met het publiek opzoeken, dat als eb en vloed reageert op zijn uithalen. Steeds met de voeten op de rand van het platform, maar soms het hoofd anderhalve meter verderop, zijn de uitgestoken handen als trapleuningen. Als een kind dat niet uit het zwembad wil, doet Cave dat alleen om even uit te blazen. Halverwege de set wordt gas teruggenomen met de pianoballads “Love Letter” en het misantropische “People Ain’t No Good”.
”Can You Feel My Heartbeat?” vraagt Cave tijdens Higgs Boson Blues — of hoe blues eigentijds kan klinken — en laat prompt enkele fans de proef op de som nemen. Zij hebben geen stethoscoop nodig om te weten dat vanaf dan de hartslag weer omhoog gaat. Met de strijkstok in z’n kraag geschoven — iets tussen een vogelverschrikker en Robin Hood in — jaagt adjudant Ellis z’n troepen aan om “The Mercy Seat” in te zetten — samen met het daaropvolgende en heerlijk uitgesponnen “Stagger Lee” twee ziedende hoogtepunten. Die schoten! Bel de hulpdiensten! “Push The Sky Away” mag net zoals de plaat het concert afsluiten. Dreigende orgelklanken, samenzang en een dicht pak mist van euforie dat je niet op een twee drie wegduwt, daar neemt dit publiek geen vrede mee.
En dus mag er, moet er, wordt er uiteraard gebist volgens het sandwichprincipe. Het pianoduo “God Is In the House” — gefundenes Fressen voor wie een titel voor zijn recensie zoekt — en de toeristenfavoriet “Into My Arms”, met daartussen de erg folky oplawaai “Papa Won’t Leave You, Henry”. En daarmee moeten we het doen. Met het besef dat helden bestaan en de geruststellende gedachten dat dat nog een tijdje zal duren. Ok, het mocht nog een nummertje (of twee) meer zijn. En ja, we hadden pakweg “West Country Girl” gerust willen inruilen voor “Deanna”, maar verder was dit een geweldig en bezield optreden, met een naar bunkernormen zeer goede geluidsbalans. Nog snel eentje volgend jaar om de hattrick compleet te maken?