Musea beschikken dankzij hun prominente positie in het kunstenlandschap en brede reikwijdte over de mogelijkheid de kunstcanon, ofwel de werken die kunsthistorisch de moeite waard geacht worden, aan te passen. M – Museum Leuven gaat met de overzichtstentoonstelling Michiel Coxcie. De Vlaamse Rafaël net deze uitdaging aan en doet een poging Coxcie terug op de kaart te plaatsen als de inventieve, invloedrijke en indrukwekkende schilder die hij was.
De curatoren Koenraad Jonckheere en Peter Carpreau laten er geen twijfel over bestaan. Het eerste werk “David en Goliath” dat de bezoekers pad kruist, moet indruk maken. Het schilderij bezit niet enkel een uitzonderlijke kleurkwaliteit ondanks zijn bijna restauratieloze geschiedenis, de afgebeelde figuren doen bij ietwat geoefende ogen ook een belletje rinkelen. Klassieke beelden als de Laöcoon werden hier net als op andere plaatsen in Coxcies oeuvre aangewend als studievoorbeelden.
Een tweede stop in de tentoonstelling is de schilders veronderstelde leermeester Bernard Van Orley, wiens werken de bezoeker een idee dienen te geven van de kunsthistorische traditie waarin de schilder opgroeide. Coxcie was niet de eerste schilder van zijn generatie die naar Italië trok, maar wel degene die het grote Vlaamse publiek voor het eerst met de nieuwe stijl, een samenvloeiing van de Vlaamse hang naar details en precisie gecombineerd met een Italiaanse drang naar grootsheid, confronteerde. Dit deed hij door middel van “De Heilige Maagschap”, een Antwerps altaarstuk dat in de tentoonstelling zij-aan-zij hangt met de werken van Van Orley.
In een volgende zaal bekleedt de gravurereeks “Amor en Psyché” waarvoor de Coxcie het ontwerp maakte en waardoor de verspreiding van de Renaissance in het noorden een duwtje in de rug kreeg, de muren. Alvorens over te gaan naar “Liefdes van Jupiter”, een erotische prentenreeks waarvoor Coxcie eveneens het ontwerp verzorgde, wordt er een zijsprong gemaakt naar glasramen waar Coxcie zich ook professioneel mee inliet. Onder meer door een opdracht die Coxcie bij de dood van zijn leermeester erft. Als vierde kunstvorm sluit de tentoonstelling ook wandtapijten niet uit in de zogenaamde spektakelzaal. Wandtapijten waren immers de kunstvorm bij uitstek voor de allerrijksten.
Gezien zijn leven bijna de gehele zestiende eeuw overspande, was er voor Coxcie aan de Beeldenstorm geen ontkomen aan. Als katholiek voorvechter van het eerste uur brachten de politieke stormen hem naast verwoeste kunstwerken ook nieuwe werkmogelijkheden. Gevandaliseerde kerken moesten immers opnieuw gevuld worden met katholieke pracht en praal. Een van zulke opdrachten wendt hij aan om tegelijkertijd zijn extreme katholieke gezindheid en arrogantie te vereeuwigen. Op een zijpaneel van de “triptiek van de Jonge Voetboog” beeldt hij zichzelf gelijktijdig af als Sint-Joris, zichzelf, en de hertog van Alva die bekend stond voor zijn genadeloze aanpak van niet-katholieken in de Nederlanden. Om het plaatje af te maken moet men beseffen dat op het andere zijluik de Heilige Margaretha geknield werd afgebeeld, als ware het in aanbidding van Coxcie. Helaas werd dit laatste beeld weerhouden van de bezoeker. Enkel een insnede in het lege muurvlak naast het zelfportet geeft aan dat er een luik ontbreekt.
Een uitzonderlijke afsluiter werd voorzien in de vorm van Coxcies kopie van het wereldbekende “Lam Gods” dat uit Berlijn, Brussel en München allicht voor de laatste maal werd samengebracht. Dat ondertussen uit onderzoek bleek dat Coxcie niet enkel in zijn kopie verbeteringen op het oorspronkelijke ontwerp aanbracht maar ook tijdens de twee jaar dat hij in de Gentse kathedraal aan zijn kopie werkte niet van het originele werk van Van Eyck kon blijven, bevestigt weerom de schilders arrogantie. Des te ironischer is dat onder andere het hardnekkige label van kopiist hem later tussen de plooien van de geschiedenis deed verdwijnen.
M brengt met Michiel Coxcie. De Vlaamse Rafaël een ambitieuze tentoonstelling. Dat de naamplaatjes – al dan niet intentioneel— vaak niet vlak naast de werken te vinden zijn, komt de intentie van de tentoonstelling allicht ten goede. Bezoekers worden gedwingen allereerst te kijken in plaats van vaak weinig zeggende woorden hun blik te laten bepalen. Gelukkig zijn Coxcies werken dan ook puur visueel een plezier om te beschouwen. Ietwat teleurstellend is de eerder bescheiden omvang voor een overzichtstentoonstelling van een schilder die toch haast eeuweling werd. De werken die aanwezig zijn, zijn echter stuk voor stuk topwerken. Dat de tentoonstelling komt met een eerder ongemakkelijke opeenvolging van zalen waarbij bezoekers op een gegeven moment rechtsomkeer moet maken om de tentoonstellingsroute te kunnen hervatten, neemt men er wel bij.
Michiel Coxcie. De Vlaamse Rafaël loopt nog tot 23 februari 2014 in M – Museum Leuven. Info over onder meer het gratis colloquium rond Michiel Coxcie en schilderkunst in de zestiende-eeuwse Nederlanden dat naar aanleiding van de tentoonstelling ingericht wordt, kan men vinden op de website.