Mensen die zulke dingen kunnen weten, hebben me ooit verzekerd dat Stijn Coninx wellicht de sympathiekste man in de Vlaamse filmsector is. Een crème van een mens. En het is ook absoluut niet moeilijk om dat te geloven; zowat al zijn films verdrinken immers in een gemoedelijke behaagzucht, een eeuwig verlangen om niemand te bruuskeren, het iedereen naar de zin te maken, vooral niet tegen schenen te trappen. Misschien zijn crèmes van mensen wel de verkeerde mensen om cinema te maken. Want onveranderlijk ontaarden Coninx’ films dan ook in tandeloze, oubollige schouwspelen, die doen denken aan de Vaderlandse Cinema van dertig, veertig jaar geleden. En dan niet op een hippe retro-manier.
Case in point: Marina, zijn verfilming van de jonge jaren van Rocco Granata (de persteksten voor de film noemen hem “langverwacht”, ik hou het liever op “lang aangekondigd”). We zien hoe Rocco’s vader in de Limburgse steenkoolmijnen gaat werken als Italiaanse “gastarbeider”, hoe de familie Granata moet knokken om te overleven en hoe Rocco zelf verbeten probeert om zijn muzikale talent om te zetten in centen voor het gezin. Wat uiteraard allemaal culmineert in het succes van zijn hit “Marina”. (Als de film al niets anders presteert, dan is het wel dat dit liedje gegarandeerd nog drie dagen in je hoofd zal zitten, vergelijkbaar met wat Coninx flikte met Dominique toen hij Soeur Sourire maakte.)
In het promomateriaal wordt Marina voornamelijk verkocht als een liefdesverhaal: Rocco valt voor Limburgse schone Helena (een zeer charmante Evelien Bosmans), wat niet naar de zin is van haar vader (Warre Borgmans, die overacteert als altijd, maar er ditmaal een vet Limburgs accent aan toevoegt. Als hij het niet vergeet.). Een knap staaltje misleiding, want eigenlijk besteedt de film veel meer aandacht aan de relatie tussen Rocco en zijn vader (Luigi Lo Cascio). En dat is dan ook precies waar het mis gaat: waar gebeurd of niet, die moeizame verstandhouding – de zoon die de goedkeuring van zijn ouweheer probeert te verdienen, de vader die de passie voor muziek van zijn zoon niet begrijpt – voelt clichématig aan. Een verhaal baseren op de werkelijkheid is niet moeilijk. Het waarachtig doen overkomen, is iets heel anders. Coninx raakt niet verder dan voor de hand liggende, vaak ergerlijk melige scènes waarin dingen gezegd worden als: “Jij bent mijn zoon niet meer!” en een gehuild: “Alles is voor niets geweest! Heel mijn leven is voor niets!” Subtiel kan je dat niet noemen. Coninx zit met de weinig benijdenswaardige taak om een dramatische situatie te tonen die we al honderd keer eerder hebben gezien – hoeveel films over vaders en hun zonen zijn er al niet gepasseerd? – en valt dan maar terug op de meest archetypische clichés.
Wanneer de film zich dan toch focust op het liefdesverhaal, zoals de trailer en de bizarre poster ons beloofd hadden, zie je wel dat hij alsnog een beetje open bloeit. Bosmans en Matteo Simoni hebben een aardige chemistry en de scènes tussen hen twee zijn op zijn minst wat speelser, wat levendiger (let trouwens op de Titanic-hommage tijdens hun vrijscène). Dat maakt het eens zo jammer dat Bosmans plots verdwijnt tijdens het laatste half uur van de film, om pas helemaal op het einde voor één shot terug te keren. Nog los van het feit dat die relatie het enige was dat de film af en toe een hartslag wist te geven, is dat ook gewoon slechte storytelling: je voert een belangrijk personage niet zomaar af, zonder haar verhaallijn af te ronden.
En hoe zit het dan met het door de filmmakers zelf ruim en breed aangekondigde exposé over de leef- en werkomstandigheden in de mijnindustrie van de jaren vijftig? Ach ja. Coninx vermeldt de mijnramp in Marcinelle en toont heel duidelijk aan dat er leukere en gezondere beroepen zijn dan hele dagen in een mijn kankerverwekkende stoffen in te ademen… Maar dit aspect van de film blijft eerder oppervlakkig. Als het de bedoeling was om de lijn door te trekken naar hedendaagse vormen van racisme en discriminatie, dan is dat in ieder geval niet echt geslaagd – door de historische setting van de film in de jaren vijftig, blijft Marina steken in een observatie van de situaties en zeden van een halve eeuw geleden. Coninx maakt het ons veel te gemakkelijk om naar de wantoestanden in zijn film te kijken en te besluiten: “Dat was allemaal al lang geleden. De mijnen zijn dicht, het probleem bestaat niet meer.”
Op technisch vlak is de film oké. Van een opwindende beeldregie zal je Coninx niet snel kunnen verdenken, maar de prent ziet er netjes afgeborsteld uit. Matteo Simoni staat zichtbaar zijn best te doen als de jonge Rocco, maar hij lijkt zich zodanig te concentreren op het accent en de lichaamstaal, dat hij vergeet om zich te ontspannen in zijn rol. Een rol die écht goed gespeeld is, lijkt vanzelfsprekend, moeiteloos. Simoni, daarentegen, slooft zich uit van de eerste tot de laatste minuut; hij staat constant te performen in plaats van gewoon zijn personage te zijn. (Ook opvallend: Simoni spreekt met een hese stem als hij Nederlands spreekt, en met zijn gewone stem als hij Italiaans spreekt. Zou daar een reden voor zijn? Is Rocco Granata eigenlijk Batman?) Luigi Lo Cascio en Donatella Finocchiaro zijn goed als papa en mama Granata, en in een bijrol duikt zelfs Chris Van den Durpel op, als impresario-met-sigaar. De man speelt al zo lang alleen maar typetjes dat hij wellicht niet anders meer kan, en dat is dan ook wat hij hier doet.
Marina is een goedbedoelde prent, die zo nadrukkelijk niemand kwaad wil doen dat je jezelf bijna een zure zak zou gaan vinden omdat je hem niet goed vond. Maar goede cinema is het niet.