Wie in z’n kindertijd ooit eens op vakantie is geweest in Normandië, Bretagne of eender welke Franse regio waar er toch nog meer fransozen dan toeristen rondlopen, zal zich ongetwijfeld herinneren dat wie daar geen klein woordje Frans praat, nogal beperkt wordt in z’n dagdagelijkse handelingen en behoeften. Vraag bij de bakker steeds om ‘un pain’, verlang nooit dat je steak ‘medium rare’ wordt gebakken, en verwacht niet dat het plaatselijke televisietoestel ook niet-Franstalige zenders speelt. En, mocht u tijdens dat bezoek aan een regio naar keuze nog een kind geweest zijn, herinnert u zich vast ook het brabbeltaaltje waarin de lokale bewoners je vriendelijk toelachen, ervan uitgaande dat je hen begrijpt, ook al ben je amper oud genoeg om een correcte grammaticale zin in je moedertaal te vormen.
Niet zo – en hier komen we via een lange omweg dan toch bij de kern van de zaak – in Malavita (de internationale titel luidt simpelweg The Family), waar Normandische locals ongeloofwaardig genoeg haast even vlot Engels bekken als William Shakespeare of James Joyce. Komt goed uit voor de familie Blake, want hun Frans komt vast niet verder dan ‘S’il vous plaît’, ‘Merci beaucoup’ en ‘Où sont les toilettes?’. Want ook al heeft ze Italiaanse roots en heet ze eigenlijk la famiglia Manzoni, de familie Blake bestaat uit vier Amerikanen die in Europa op de vlucht zijn voor een aantal ongure types uit hun thuisland. Vader Fred/Giovanni (Robert ‘do I look like I give a fuck about my legacy?’De Niro) is een voormalig maffiafiguur die loslippig is geweest bij de FBI, en sindsdien rondloopt met een prijs op zijn hoofd en dat van z’n vrouw (Michelle Pfeiffer) en z’n twee puberende kinderen (Dianna Agron en John D’Leo). Gelukkig helpt het witness protection program van de FBI, in de gedaante van Tommy Lee Jones, bij het onderduiken in een dorpje in Normandië.
Diegenen die het iets kan schelen waarmee Luc Besson zich tegenwoordig onledig houdt – we gaan er nochtans vanuit dat jullie niet met zovelen zijn – kunnen zich bij deze naar de bioscoop reppen om zich ervan te vergewissen dat de Fransman er weer in geslaagd is om onder het mom van een actiefilm een hoop voorgekauwde rommel uit te braken. Hoewel er meer fout dan goed ging in ’s mans vorige prent, The Lady, leek die film ons nochtans een kleine stap in de goede richting zijn. Dat wil zeggen: weg van platgeproduceerde crap, en een klein beetje naar cinema met wat we op één van onze betere dagen zelfs ‘visie’ zouden durven noemen. Stel je voor: Luc Besson die even stopt met nog een Transformers te produceren of een Lockout bijeen te pennen, en nog eens een film regisseert die, heel in de verte, het niveau van Léon weet te benaderen. Het heeft niet mogen zijn.
Diegenen die het iets kan schelen waarmee Robert De Niro zich tegenwoordig onledig houdt – we gaan er vanuit dat er van jullie een stuk meer zijn, maar dat het aantal sinds de eeuwwisseling ook stevig aan het slinken is – kunnen zich bij deze naar de bioscoop reppen om zich ervan te vergewissen dat er van de in Being Flynn en Silver Linings Playbook beloofde beterschap niet echt bijster veel in huis is gekomen. Niet dat Bobby effenaf slecht staat te acteren, maar het kan de man duidelijk niet veel meer schelen. Dat is z’n goed recht, maar kan hij zo nu en dan nog eens in een film meespelen die ons eraan herinnert waarom wij weer zo’n grote fans zijn van de acteur uit Taxi Driver en The Deer Hunter? Merci beaucoup.
Soit, als u al tot hier bent geraakt, gaan we ervan uit dat u ook nog graag wil weten wát er zo slecht is aan Malavita, behalve dan dat Luc Besson ‘m geregisseerd heeft. Wel, kort samengevat komt het hierop neer: Luc Besson heeft ‘m geregisseerd, én heeft ‘m geschreven. Dat resulteert in een belachelijk oppervlakkig, voorspelbaar en zwak scenario, dat dan nog wordt vormgegeven met een regie die zo fantasieloos, plat en enerverend is dat we ons afvroegen of Besson zou weten hoe je een term als ‘smaakvol’ zou spellen. Eén keer, wanneer Michelle Pfeiffer in een donkere straat om zich heen kijkt en de camera om haar heen draait, hebben we een shot gezien dat de moeite van de twintig seconden dat het duurde, waard was. Maar het spreekt voor zich dat ook dat niet opweegt tegen alle versnelde jaren ’90-montages waarin De Niro of eender wie dan ook fantaseert over het in elkaar rammen van Normandiërs die ze niet kunnen uitstaan, of – onze tenen krulden zo hard dat er sindsdien littekens op onze voetzolen staan – de scène waarin Besson een aantal gangsters van de trein laat stappen, in overdreven slow-motion, op de tonen van Gorillaz’ Clint Eastwood.
Niet dat je je tegen dan nog veel aantrekt van wat er aan het gebeuren is. Je weet dan immers al lang dat de film gaat eindigen op een pseudo-gewelddadige climax waarin de gangsters de familie Blake vinden, die dan met veel pang-pang naar het rijk der gesneuvelde figuranten worden geblazen. En dan ben je al lang in slaap gevallen van een hoop scènes die er voor de plot totaal niet toe doen: zowat alles wat die kinderen uitsteken – handeltjes op school, weinig stomende seks met Franse wiskundeleraren – kan je zo uit de plot schrappen, zonder dat het verhaal er armer van wordt of dat de ‘personagetekening’ (dat je die term met een korrel zout moet nemen, spreekt voor zich) eraan zou inboeten.
Tot overmaat van ramp is er het postmoderne, intertekstuele toontje dat Besson met weinig gevoel voor finesse in z’n film ramt: het personage van De Niro dat Goodfellas ziet en mijmert hoe die film een gevoel van thuis zijn voorstelt, Michelle Pfeiffer die nog eens op Catwoman-wijze over de grond mag kruipen, het zijn allemaal dingen waar Tarantino, tot slot zowat de enige regisseur die zo’n referenties wel met finesse in zijn film krijgt, z’n vingers niet aan zou branden. En dat er, godbetert, posters van Mon Oncle of Les Vacances de Mr. Hulot in beeld komen, dat had het genie van Jacques Tati nu ook weer niet verdiend. Doe ons een plezier, Luc Besson, en probeer bij je volgende prent onder onze radar, en die van onze helden, te blijven. Merci beaucoup.