Oh, what a hell of a show
But what I want to know:
What exactly do you do for an encore?
(Pulp, “This Is Hardcore”)
Wat kun je inderdaad nog doen als je op drie albums twee klassiekers hebt afgeleverd, waarvan het laatste zo ongeveer je definitieve plaat lijkt te zijn geworden; die waarop je alles hebt gezegd, je songs tot de perfectie zijn geslepen en je het hele verhaal van je jeugd hebt gedaan. Waar kan het dan nog heen, behalve bergafwaarts?
Er is ook een theorie die zegt dat geen band meer dan drie platen in zich heeft. Dat het daarna onvermijdelijk achteruit gaat. Het klinkt twijfelachtig, maar carrières genoeg die het idee ondersteunen. Was Smashing Pumpkins niet klaar na Mellon Collie And The Infinite Sadness? En verloor ook The Clash zich na London Calling niet in ongericht exces? En dan is er nog Radiohead dat na Ok Computer niet anders kon dan een nieuwe band worden.
Misschien is het dat wel waar Arcade Fire zich van bewust was toen kameraad en LCD Soundsystemhoofd James Murphy aan boord haalde als producer voor de opvolger van het bejubelde The Suburbs. Het lijkt in elk geval een goed doordachte zet van een groep die besefte dat een ruk aan het stuur nodig was om niet in een doodlopend straatje verzeild te raken. Het bewijst echter nogmaals dat je beter niet met vrienden samenwerkt. Die sparen je immers en als Reflektor één zwak punt heeft, dan wel dat er regelmatig te weinig kritische zin in de studio aanwezig was. Of zoals de DFA-labelbaas het zelf omschreef: “mijn job was gewoon te helpen op elke mogelijke manier, zelfs als dat wilde zeggen: alleen maar voor koffie zorgen.” Kijk: dan moet het niet verwonderen dat Reflektor vaak voelt als een plaat waarop géén producer aanwezig is, en Arcade Fire zich kon verliezen in elke mogelijke muzikale uitspatting.
Zo had iémand de groep er op moeten attenderen dat het duo “Here Comes The Night Time II”/”Awful Sound (Oh Eurydice)” midden in de plaat positioneren geen goed idee was. Samen zijn ze goed voor tien minuten stapvoetse rêverie — denk: de herneming van “The Suburbs” die die plaat afsloot, maar dan eindeloos — die het begin van CD2 ondoordringbaar maken. Het resultaat is dat Reflektor nooit echt als een dubbelaar aanvoelt, maar als een krachtige openingsplaat — waarover straks meer — met een meanderend addendum waarvan de paar uitschieters verdrinken in het omringend stuurloos experiment. Dieptepunt daarin: het aalgladde “Porno”, een zes minuten durende, onverstandige poging tot iets dat halverwege r&b op zijn Weeknds en late Radiohead blijft hangen.
Weet je wat? We programmeren die drie nummers uit onze playlist. Pas dan krijgt Reflektor echt vorm, als een samenhangende plaat waarop de ernst van The Suburbs met veel goesting wordt afgeschud. Dan krijg je tien nummers die bij elkaar horen, en muzikaal een logisch verhaal vertellen van hoe Arcade Fire voor het eerst los durft klinken, en eindelijk een lichte glimlach om de lippen tolereert. Dit album draagt leven in zich, en dat kwam er bij gratie van een trip naar Régine Chassagnes geboorteland Haïti, waar de groep in contact kwam met de percussieve rara-muziek. Dat hoor je in de almaar beter wordende titeltrack, waarin de bassen vintage Murphy zijn en David Bowie met overtuiging, doch kortstondig, zeer zichzelf is, zo ongeveer ter hoogte van zijn Thin White Duke-fase.
De zes tracks die daarna CD1 volmaken vormen samen een quasi perfecte eerste helft. Er hangt een speelse sfeer, met losse flarden dialoog of een aankondiging die al eens in een intro wordt verweven, maar tekstueel is het nog steeds dezelfde Win Butler die al op Neon Bible worstelde met de roem. Het ietwat flauwere “Flashbulb Eyes” is een klassieke jammerklacht over hoe teveel gefotografeerd worden je stukjes van ziel doet verliezen; op een bedje van vrolijke Caribische steeldrums klinkt dat vreemd vrolijk. Twee nummers verder gaat het spottend van “Do you like rock ’n roll music? Cause I don’t know if I do” in “Normal Person”; nochtans een perfect voorbeeld van wat dat soort muziek zo aantrekkelijk maakt. Het is een in zijn eigen energie zwelgend gitaarnummer, waarin Chassagne een hemels brugje mag zingen. Van de weeromstuit schiet de groep in het volgende “You Already Know” — ingeleid door de Britse presentator Jonathan Ross, die keer dat Butler zijn geduld verloor en een camera vernielde — in een aangename Motownbeat; aanstekelijk, en live straks ongetwijfeld een hoogtepuntje.
Nog beter is “We Exist”, waarin Butler de rol aanneemt van een homoseksuele man in een vijandige omgeving. De herhaalde titel in de finale is een triomfantelijk antwoord op dat “They’re praying that we don’t exist”, terwijl ook de aanvankelijk twijfelende muziek stiekem een zweem van zelfvertrouwen heeft gekweekt met een discreet blazersstukje van Colin Stetson; het is misschien wel het meest klassieke Arcade Fire momentje van heel Reflektor, maar de groep rekt het minstens twee minuten te lang.
Het vrolijke “Here Comes The Night Time” duikt dan weer helemaal in de Haïtiaanse invloeden met een carnavalsritme dat vertraagd wordt, alweer een steeldrum voor extra exotiek, en een rammelende versnelde finale. Het is de opmaat naar dat “Normal Person” en even later de glamrock van “Joan Of Arc”, dat gierend begint om dan in dansen over te gaan, net voor CD2 in een waas van mist mag beginnen en alles even fout loopt. Het zijn slechts een sterk maar alweer veel te lang uitgesponnen “It’s Never Over (Hey Orpheus)” en een euforisch “Afterlife”, dat de carnavalsfeer van die eerste “Here Comes The Night Time” herneemt, die de meubelen in die laatste bochten met overtuiging proberen te redden.
Dat Reflektor een bevrijding uit het keurslijf van een rockband is, dat hoor je aan elke noot van dat laatste nummer, maar daarmee is het nog geen perfecte plaat geworden. Daarvoor mist ze focus, bevat ze teveel ballast in de vorm van nimmer ophoudende outro’s en overbodige tracks, zoals de elf minuten durende soundscape waarin afsluiter “Supersymmetry” eindigt. Het geeft eerder het beeld van een zoekend album, waarop Arcade Fire met wisselend succes verschillende nieuwe horizonten verkent. Dat is goed; we hebben onze bands liever zo dan in een eeuwige pas op de plaats. Maar een producer met een iets strengere rode balpen is volgende keer misschien wel aan de orde.
Sorry, James.