Het is al lang geleden dat Moby ons nog eens van onze sokken geblazen heeft. Op zijn elfde langspeler komt hij bij momenten aardig in de buurt, maar eer het zover is, worden de zenuwen van de brave luisteraar danig op proef gesteld.
Niet om de dick uit te hangen, maar hoe lang is het niet geleden dat Moby een relevante plaat uitbracht? Vier jaar geleden betokkelde hij menig gevoelige snaar met het sterke Wait For Me, maar uiteindelijk deed hij dit met dezelfde melancholie waarmee hij aan het eind van de vorige eeuw het grote publiek aan zijn voeten kreeg. Na het onopgemerkt gebleven Destroyed luidt de prangende vraag wie eigenlijk nog echt op nieuw studiowerk van de kleine kalerd zit te wachten. En specifieker nog, of zij met Innocents voldoende beloond worden daarvoor.
De eerste helft van de plaat is allesbehalve lonend te noemen. Waar Moby op vorige langspelers ten minste nog variaties op vorige thema’s bracht, vergrijpt hij zich nu aan schaamteloos recycleerwerk. Akkoord, het is aangenaam verwijlen op de dreamtronica van “Everything That Rises” en het pakkend neoklassieke “Going Home”, maar deze tracks echoën veel te expliciet de herinnering aan respectievelijk 18 en Wait For Me. Hier en daar probeert Melville nieuwe paden te bewandelen, maar daarbij kiest hij verkeerdelijk voor een new age-gospel invloed die alleen draken baart als de UB40-heroprakeling “Almost Home” of het ronduit verfoeilijke “The Perfect Life”, dat het inspiratieloze gitaarrockkantje van Hotel tot een semi-religieuze ervaring probeert op te tillen. Tot het midden van de plaat kan slechts één track het hoofd tot goedkeurend geknik motiveren, niet toevallig de single “A Case For Shame”. Deze song vertrekt vanuit het dromerigere kantje van Last Night en infuseert het met triphopbeats tot het verheven wordt tot een nummer waar Massive Attack terecht jaloers op zou zijn. Daarbij dient Moby de eer te delen met Cold Specks’ Al Spx, wiens vocals het perfecte complement voor de breed uitwaaierende instrumentatie vormen.
In de tweede helft trekt Innocents zich enigszins recht. Niet dat elke track plotsklaps blaakt van de originaliteit, maar de verschillen met vorig werk zijn ten minste tastbaar te noemen. “The Last Day” is in se niets meer dan een update van “Natural Blues”, maar mixt de gospelsample naar de achtergrond en overschildert hem met Skylar Grey’s zanglijn. Voor “A Long Time” dook Moby verder zijn magazijn in en mengde hij zijn vroeger nineties clubsound met de dromerige breedheid van zijn succesnummers en een snuif van de disco-zijde van Last Night; een aardige auto-mashup is het gevolg. Voor de “Unfinished Sympathy”-update “Saints” en de onderkoelde soul van “Tell Me” mat hij zich opnieuw resoluter een triphopvestje aan, wat evenmin tot grote verrassingen maar ten minste tot aardige hangenblijvers leidt.
Hier en daar weet Moby zich even opnieuw uit te vinden. Het is genieten geblazen bij het swingende sixtieskarakter van “Don’t Love Me” of de Lynchiaanse samenwerking met Mark Lanegan “The Lonely Night”. De uiteenlopendheid van deze invloeden komt de cohesie van het verhaal niet ten goede, maar zorgt wel voor een vonk op een plaat die voor de rest eufemistisch gezegd op veilig speelt. Mede dankzij deze nummers heeft de tweede helft van dit album alsnog genoeg lekkers in huis om een smakelijke collage-EP mee te vullen. Jammer dat er zo’n irritant voorprogramma aan vooraf gaat.