Het was een kwestie van tijd voor deze twee elkaar zouden tegenkomen én met een album op de proppen zouden komen, maar dat maakt er het resultaat niet minder spannend op. The Raw And The Cooked is immers net dat: een bloedrauwe, lillende lap lawaai die je vijfentwintig minuten lang tegen de muur veegt.
Corsano heeft natuurlijk ook een geschiedenis van duosamenwerkingen op z’n ellenlange cv staan. Zo zijn er de bekende platen en concerten met Paul Flaherty, twee uitstekende vinylreleases met Joe McPhee en de goed onthaalde samenwerking met Mick Flower. Onlangs dook de bevlogen drummer trouwens op in Antwerpen om er naast een soloperformance ook een set te spelen met improvisatieveteraan Cel Overberghe. Het samenwerken met gitaristen komt dan meer mooi tot uiting in Rangda, het project met Sir Richard Bishop en Ben Chasny. Bijzonder volk, al was Orcutt de voorbije jaren ongetwijfeld het meest bejubelde snoepje in de avant-garderegionen. En niet zonder reden.
Diens ratelende en rammelende aanpak, deels kletterblues, deels demente stream-of-consciousness, zorgde al voor een paar goede tot spectaculaire soloreleases. Hij was niet zo lang geleden ook nog te horen aan de zijde van Loren Connors, maar als die eerder de ingetogen kant van de voormalige noisegitarist liet horen, dan keert hij in het bijzijn van Corsano terug naar zijn roots: de elektrische gitaar en de wild om zich heen schoppende furie. Want dat is de hoofdbrok van dit dozijn titelloze brokken. Hondsdol vlammen. Het ontbreken van titels onderstreept misschien ook wel de urgentie en de agressiviteit van het moment. Hebben de meeste muzikanten de neiging om zelfs volledig geïmproviseerde stukken te voorzien van titels, die een inwendig verhaal samenvatten of een mooie weergave zijn van het uitwendige muzikale verhaal, dan blijft dat hier achterwege. De muziek is de muziek. Punt.
Vanaf het eerste drumsalvo op de A-kant staat The Raw And The Cooked stijf van de adrenaline. Het is uitzinnige skronk, met razend drumkabaal en een jankende, gierende gitaarklank die zich weert als een krolse kat die in een kuip kokend bleekwater gegooid wordt. De totaalsound is toepasselijk ongepolijst en onderstreept hoe goed die twee elkaar aanvullen. Tot op zekere hoogte is dit misschien wel improvisatie van de ‘we-zien-wel-waar-we-belanden-soort’, maar van complete willekeur is geen sprake. Daarvoor zijn de twee net iets te goed op elkaar afgestemd, zorgden ze net iets te goed voor contrasterende of aanvullende weerwoorden.
Hier en daar krijg je de Orcutt van de soloplaten te horen, met een dwalende ontregeling als bij een autist die maar niet vooruit geraakt met z’n denkspelletjes, maar het gros van de stukken slaat dat obsessief denken over en lijkt rechtstreeks aangesloten op de dierlijke intuïtie, die ook terugkeert in het frequent hoorbare geroep en gebrul achter de muziek. Het slotstuk van de A-kant, met voorsprong het langste en meest geduldige, is het best. Er is meer horizontale ontwikkeling, meer kans om betrokken te worden en het huilende geboor dat op de achtergrond meeraast, zorgt voor een kloppende intensiteit.
Meest opwindende moment is dan weer de overgang van het eerste (treuzelend, gestaag vorm krijgend) en het tweede (PATAT!) stuk op kant B. Daar krijg je af te rekenen met tierende noiserock die herhaaldelijk doet denken aan Hüsker Dü’s legendarische liveklassieker Land Speed Record, maar dan nog wilder, nog chaotischer. Een van de vele pieken op een plaat die regelmatig naar adem doet happen en terecht afklokt op EP-lengte. Een uur van dit zou erover zijn. Nu is het een smerig pak slaag dat vraagt om een al even ziedend vervolg. Maar eerst bekomen.
Het album verscheen in een oplage van 500 stuks, enkel vinyl.